© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)

       
1.
aantal minuten  0 - 20  20- 40 40- 60 60- 80 80-100 100-120 120-140 140-160
frequentie 12 36 90 86 70 47 18 4
cum. freq. 12 48 138 224 294 341 359 363
       
 

       
2. a. ongeveer 62:  het hoogste punt van het polygoon  
       
  b. de stippen staan bij  3-6-9-12-... en dat zijn de rechterklassengrenzen.
Dan zijn de klassen  1,5-4,5  en  4,5-7,5  en  7,5-10,5  enz.
       
  c. aflezen bij 12:  minder dan 12 zijn 50 mensen.
       
  d. binnen 9 zijn er 40.
binnen 6 zijn er 25
Dus binnen 8 is kleiner of gelijk aan 40 mensen maar meer dan 25 mensen.
       
  e. minder dan 18 is 60 mensen
minder dan 9 is 40 mensen
Dus 60 - 40 = 20 mensen woonden tussen 8 en 18 km van hun werk.
       
  f. Als 20% verder van het werk woont, dan woont 80% minder ver van het werk.
80% = 0,8 • 62 = 50 mensen
ga vanaf 50 op de y-as opzij naar de grafiek.
Dan kom je uit bij 12 km.
       
3. C is de gewone want die gaat ook omlaag.
een cumulatief frequentiepolygoon kan nooit omlaag gaan, er komt immers steeds iets bij!
       
4. a.
donaties 0-1.50 1.50-3.00 3.00-4.50 4.50-6.00 6.00-7.50 7.50-9.00 9.00-10.50 12.50-12.00
cum.freq. 30 40 40 55 60 62 65 70
frequentie. 30 10 0 15 5 2 3 5
       
    De tweede rij is afgelezen uit de figuur.
De derde rij is gemaakt door steeds te kijken hoeveel er bij is gekomen vanaf de vorige.
De stippen moeten bij de klassenmiddens:  0,75 - 2,25 - enz.
De zijkanten moeten nog naar nul getrokken worden.
       
   

       
  b. 1.  Juist andersom: als een grafiek in het begin hoger is betekent dat dat er meer mensenweinig geld hebben gegeven. 
2.  De totale aantallen zijn niet gelijk. Selwerd had meer mensen dus ligt automatisch hoger.
       
  c. Paddepoel:  minder dan 6 zijn 25 mensen en minder dan 12 zijn 50 mensen.
Ertussen zitten dus 25 mensen

Selwerd:  minder dan 6 zijn 55 mensen en minder dan 12 zijn 70 mensen
Ertussen zitten dus 15 mensen

in totaal 25 + 15 = 40 mensen van de 70 + 50 = 120
Dat is  40/120 • 100% = 33%
       
  d.
rechterklassengrens 1,50 3,00 4,50 6,00 7,50 9,00 10,50 12,00
cum. Selwerd 30 40 40 55 60 62 65 70
rel. cum. Selwerd (%) 43 57 57 79 86 89 93 100
cum. Paddepoel 10 15 25 25 27 34 40 50
rel. cum. Paddepoel (%) 20 30 50 50 54 68 80 100
       
   

       
5. B hoort bij I want daar liggen alle metingen in het midden (daar stijgt de polygoon in één keer van 0 naar 100%)
A hoort bij III:  alle metingen aan beide uiteinden
dus C hoort bij II.
       
6. a. Minder dan 40 glazen is 70%
Minder dan 10 glazen is 10%
Daartussen zit dus 60%
       
  b. Adorp: minder dan 20 glazen is 50% dus meer dan 20 glazen is ook 50%
Bdorp:  minder dan 20 glazen is 20% dus meer dan 20 glazen is 80%
Gemiddeld is dat 65%
       
  c. Als Bdorp x inwoners heeft dan zijn dat 0,8x mensen
Dan heeft Adorp 2x inwoners en dan zijn dat 0,50 • 2x = x mensen

Van de in totaal 3x mensen drinkt dan  1,8x meer dan 20 glazen.
Dat is 1,8/3 • 100% = 60%
       
7. a. De meeste hoge scores worden gehaald bij de grafiek die aan de rechterkant het steilst loopt, en dat is bij de taaltoets.
       
  b.
score 0-10 10-20 20-30 30-40 40-50
cum. freq. 10 10 20 40 50
frequentie 10 0 10 20 10
    De klassenmiddens zijn  5 - 15 - 5 - 35 - 45.
Dat geeft het volgende histogram:
       
8. a. Je het gemiddelde bij 50%, eb verder zijn de verdelingen nogal symmetrisch
Voor NiMH is dat 120 minuten, voor Lithium is dat 125 minuten.
Lithium heeft dus de grootste gemiddelde gebruikstijd.
       
  b. De Lithium grafiek is smaller dus liggen de waarden daar dichter bij het gemiddelde
Lithium is dus betrouwbaarder.
       

© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)