|
|||||
1. | a. | normalcdf(2.3, 2.6, 2.4, 0.2) = 0,5328 | |||
b. | kassa 1: μS = 3 • 3,12 + 2 • 2,40 = 14,16 σS2 = 3 • 0,62 + 2 • 0,22 = 1,16 dus σS = √1,16 normalcdf(15, 1099, 14.16, √1.16) = 0,2177 kassa 2: μS = 6 • 2,40 = 14,4 σS = 0,2 • √6 normalcdf(15, 1099, 14.4, 0,2√6) = 0,1103 Bij kassa 1 is de kans op meer dan een kwartier groter, dus ik zou kassa 2 kiezen. |
||||
c. | Als A normaal
verdeeld met een gemiddelde van 16 en een standaardafwijking van 5, dan
is T ook normaal verdeeld met een gemiddelde van 60 + 6 • 16 = 156 en
een standaarddeviatie van 6 • 5 = 30. Het midden van de klokvorm moet liggen bij 156, en de buigpunten bij 186 en 126 Gemiddelde 156: dat is A, B, C of E Standaarddeviatie 30: dan zitten de buigpunten bij 186 en 126: dat zijn nog A en E De totale oppervlakte moet 1 zijn. A is ongeveer een rechthoek eromheen van 180 bij 0,014 en heeft oppervlakte 2,52. Dan zou de klokvorm heel goed oppervlakte 1 kunnen hebben. E is ongeveer een rechthoek eromheen van 180 bij 0,14 en heeft oppervlakte 25,2. San geeft de klokvorm een veel grotere oppervlakte dan 1. Het is dus A. |
||||
2. | a. | normalcdf(0, 28, 24, 3) = 0,9088 | |||
b | 3 •
√n = 12,7 √n = 4,23 n = 4,232 = 18 |
||||
c. | Hij moet minstens
310/0,50 = 620 kg plukken. Hoe groot is de kans dat hij in 25 dagen minder dan 620 kg heeft geplukt. μ = 25 • 24 = 600 σ = 3√25 = 15 normalcdf(0, 620, 600, 15) = 0,9088 |
||||
3. | Noem V het verschil
van springer A - springer b μV = 8,60 - 8,50 = 0,10 σV2 = 0,12 + 0,22 = 0,05 dus σV = √0,05 Als A verder springt dan B dan moet gelden V > 0 normalcdf(0, 1099, 0.10, √0,05) = 0,6726 |
||||
4. | a. | normalcdf(70, 86, 80, 12) = 0,4891 | |||
b. | voor de som van drie
dagen geldt: μS = 3 • 80 = 240 σS = 12√3 meer dan260: normalcdf(260, 1099, 240, 12√3) = 0,1680 |
||||
c. | op één dag meer dan
85: normalcdf(85, 1099, 80, 12) = 0,3385 drie keer achter elkaar: 0,33853 = 0,0388 |
||||
5. | a. | normalcdf(0, 495, 500, 4) = 0,1056 | |||
b. | Y1 = normalcdf(0,
500, X, 4) Y2 = 0,25 intersect geeft X = m = 502,7 gram |
||||
c. | 15/20 • 14/19 • 13/18 = 0,40 | ||||
d. | μS
= 16 • 502,7 (vraag b) = 8043,2 σS = 4√16 = 16 normalcdf(0, 8000, 8043.2, 16) = 0,004 |
||||
6. | a. | normalcdf(0, 90, 93, 1.4) = 0,016 en dat is inderdaad minder dan 2%. Sanove voldoet wel aan deze norm. | |||
b. | Als de machine in
orde is, is het totale gewicht van vijf stukken ook normaal verdeeld met
een gemiddelde van 5 • 93 = 465 gram en een standaardafwijking van
1,4 • √5 = 3,13 De kans dat de productie wordt afgekeurd is dan normalcdf(0, 460, 465, 1.4√5) = 0,055 |
||||
c. | De kans dat een
willekeurig stuk kleiner (of groter) is dan 93 gram is 0,5. De kans dat 10 stukken kleiner zijn is dan 0,510 = 0,0009766 De kans dat 10 stukken groter zijn is ook 0,0009776 Samen geeft dat een kans van 0,0009766 + 0,0009766 = 0,00195 |
||||
7. | Voor de gewichten van
de AH-flessen MIN de C1000-flessen geldt μ = 20 • 0,90 - 20 • 0,80 = 2 σ = 20 • 0,122 + 20 • 0,082 = 0,416 dus σ = √0,416 V > 3 : normalcdf(3, 1099, 2, √0,416) = 0,0605 |
||||
8. | a. | Y1 = normalcdf(65, 1099,
60, X) Y2 = 0,10 intersect geeft X = σ = 3,90 |
|||
b. | P(eerste meer dan 65)
= (65, 1099, 60, 3.4) = 0,0707 P(tweede minder dan 55 minuten ) = normalcdf(0, 55, 60, 3.4) = 0,0707 beiden 0,0707 • 0,0707 = 0,005 |
||||
c. | Noem V het verschil
tussen een bus en zijn voorganger (dus V = bus - voorganger) μV = 60 - 60 = 0 σV2 = 42 + 42 = 32 dus σV = √32 Als een bus minstens 8 minuten sneller is dan zijn voorganger dan is V < -8 normalcdf(-1099, -8, 0, √32) = 0,0786 |
||||
9. | Voor de gemengde
groep geldt: xg = 0,40 • 1817 + 0,60 • 1668 = 1727,6 mm sg2 = 0,40 • 832 + 0,60 • 672 + 0,40 • 0,60 • (1817 - 1668)2 = 10777,24 dus sg = √10777,24 = 103,81 Langer dan 185 cm is dan langer dan 1850 mm en dat is normalcdf(1850, 10000..., 1727.6, 103.81) = 0,119 Dat is dus 11,9%. Apart berekenen: Van de mannen is normalcdf(1850, 100000..., 1817, 83) = 0,345 dus 34,5% langer Van de vrouwen is normalcdf(1850, 100000..., 1668, 67) =0,0033 dus 0,33% langer. Samen is dat 0,40 • 34,5 + 0,60 • 0,33 ≈ 0,14 dus 14,0% |
||||
10. | a. |
μ = 1,89 en
σ
= 0,06 Als het minimumgewicht X is, is de oppervlakte onder de klokvorm links van X gelijk aan 0,002 normalcdf(-1099, X, 1.45, 0.06) = 0,002 Y1 = normalcdf(-1099, X, 1.89, 0.06) en Y2 = 0,002 intersect geeft X = 1,72 gram |
|||
b. | Pringles:
μ = 1,89 en
σ = 0,06 dus meer dan 2 gram is
normalcdf(2, 1099, 1.89, 0.06) = 0,0338 Lays: 35% weegt meer dan 2 gram, dus dat is 0,35 0,35/0,0338 = 10,35 en dat is meer dan 10 keer, dus de bewering is juist. |
||||
c. | Pringles:
voor een hele koker geldt; μ = 88 • 1,89 =166,32 en σ = 0,06 • √88 P(inhoud < 165 gram) = normalcdf(0, 165, 166.32, 0.06√88) = 0,0095 Lays: voor een hele koker geldt: μ = 92 • 1,97 = 181,24 en σ = 0,08 • √92 P(inhoud < 180) = normalcdf(0, 180, 181.24, 0.08√92) = 0,0530 Dus de kans is kleiner bij een koker Pringles. |
||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |