|
|||||
1. | noem succes: koffie A
wordt lekkerder gevonden. dan meten we 14 successen van de 20 (er zijn gen dubbelen) H0: p = 0,5 (er is geen verschil). H1: p > 0,5 (A is lekkerder). overschrijdingskans P(X ≥ 14) = 1 - P(X ≤ 13) = 1 - binomcdf(20, 0.5, 13) = 0,058 Dat is groter dan α (= 0,05) dus H0 aannemen: er is GEEN reden om aan te nemen dat A lekkerder wordt gevonden. |
||||
2. | noem succes:
aardbeienjam lekkerder H0: p = 0,5 (er is geen verschil) H1: p > 0,5 aardbeienjam lekkerder de meting is 104 van de 180 (20 hadden geen mening) P(X ≥ 104) = 1 - P(X ≤ 103) = 1 - binomcdf(180, 0.5, 103) = 0,022 Dat is kleiner dan α (= 0,05) dus H0 verwerpen: er is WEL reden om aan te nemen dat aardbeienjam lekkerder wordt gevonden dan abrikozenjam |
||||
3. | noem succes: de
man wil meer kinderen dan de vrouw. H0: p = 0,5 (er is geen verschil) H1: p > 0,5 (man wil meer kinderen) de meting is 16 van de 26 (twee dubbelen) P(X ≥ 16) = 1 - P(X ≤ 15) = 1 - binomcdf(26, 0.5, 15) = 0,1634 Dat is groter dan α (= 0,10) dus H0 aannemen: er is geen significant verschil. |
||||
4. | noem het succes als
een student zwaarder is geworden. H0: p = 0,5 (ze zijn niet zwaarder geworden) H1: p > 0,5 (zwaarder geworden) de meting is 19 van de 28 (twee gelijk gebleven) P(X ≥ 19) = 1 - P(X ≤ 18) = 1 - binomcdf(28, 0.5, 18) = 0,0436 Dat is kleiner dan α (= 0,05) dus H0 verwerpen: er is wel significant verschil; ze zijn WEL zwaarder geworden |
||||
5. | noem het succes als
de taaltoets hoger is. H0: p = 0,5 (er is geen verschil) H1: p > 0,5 (de taaltoets is hoger) de meting is 15 van de 25 (drie gelijk) P(X ≥ 15) = 1 - P(X ≤ 14) = 1 - binomcdf(25, 0.5, 14) = 0,2121 Dat is groter dan α (= 0,05) dus H0 aannemen: er is GEEN significant verschil. |
||||
6. | noem het succes als
Grolsch lekkerder wordt gevonden. H0: p = 0,5 (er is geen verschil) H1: p > 0,5 (Grolsch is lekkerder) de meting is 66 van de 115. P(X ≥ 66) = 1 - P(X ≤ 65) = 1 - binomcdf(115, 0.5, 65) = 0,067. Dat is groter dan α (= 0,05) dus H0 aannemen: er is GEEN significant verschil. |
||||
7. | noem het succes als
de hartslag NA hoger is dan VOOR. H0: p = 0,5 (er is geen verschil) H1: p > 0,5 (koffie verhoogt de hartslag) de meting is 11 van de 17 (drie dubbelen). P(X ≥ 11) = 1 - P(X ≤ 10) = 1 - binomcdf(17, 0.5, 10) = 0,166. Dat is groter dan α (= 0,05) dus H0 aannemen: koffiedrinken verhoogt NIET de hartslag |
||||
8. | a. | H0:
μ = 121 sec en
σ
= 2 sec (Mueller) H1: μ < 121 sec (Pfrommer) De meting is een gemiddelde van 5 keer, dus H0 aanpassen: σ = 2/√5 = 0,8944 De meting is 122 sec. Overschrijdingskans: normalcdf(122, 1099 , 121, 0.8944) = 0,13 Dat is groter dan α (= 0,05) dus H0 aannemen: het gemiddelde is inderdaad 2:01, dus Leen mag dat NIET beweren. |
|||
b. | P(X ³ 35) = 1 - P(X ≤ 34) = 1 - binomcdf(60, 0.5, 34) = 0,1225 | ||||
c. | noem het succes als
de tijd bij Mueller lager is. H0: p = 0,5 (er is geen verschil) H1: p > 0,5 (de trainingsprogramma's helpen) de meting is 6 van de 8 (één dubbele). P(X ≥ 6) = 1 - P(X ≤ 5) = 1 - binomcdf(8, 0.5, 5) = 0,1445. Dat is groter dan α (= 0,05) dus H0 aannemen: er is GEEN significant verschil; de trainingsprogramma's helpen NIET. |
||||
d. | voor de som van 4
rijders geldt:
μS = 4 • 39 =
156 sec. en
σS =
σ√4 = 2σ Y1 = normalcdf(0, 155, 156, 2X) Y2 = 0,14 intersect geeft X = σ = 0,46 sec. |
||||
9. | H0:
p = 0,5 (er is geen verschil) H1: p ≠ 0,5 (er is wel verschil) De toets is tweezijdig, dus werken met 0,5a noem het succes als leraar A hoger dan leraar B geeft. dan zijn er 5 successen van de 18 (twee dubbelen) binomcdf(18, 0.5, 5) = 0,048 Dat is groter dan 0,5α (= 0,025) dus men kan concluderen dat de leraren de toets hetzelfde nakijken. |
||||
10. | noem het succes als
de plant langer is MET bemesting. H0: p = 0,5 (er is geen verschil) H1: p > 0,5 (bemesting heeft een positief effect) de meting is 10 van de 12. P(X ≥ 10) = 1 - P(X ≤ 9) = 1 - binomcdf(12, 0.5, 9) = 0,0193. Dat is kleiner dan α (= 0,025) dus H0 verwerpen: bemesten heeft inderdaad WEL een positief effect. |
||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |