© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)

       
1. Er zijn natuurlijk oneindig veel verschillende mogelijkheden. Hier is er steeds ééntje:
     
  a.
       
  b.
       
2. a. 1 + 2μ = 10 + ρ
2 + 4λ - 3μ = -20 - 5ρ
3 - λ = 6ρ

De laatste geeft  λ = 3 - 6ρ, en dat kun je in de andere twee invullen:
1 + 2μ = 10 + ρ   ofwel   9 = 2μ - ρ
2 + 4(3 - 6ρ) - 3μ = -20 - 5ρ    ofwel   34 = 19ρ + 3μ

De eerste geeft nu  ρ = 2μ - 9 en dat kun je in de tweede invullen:   34 = 19(2μ - 9) + 3μ
34 = 41μ -171 ⇒  41μ = 205  ⇒   μ = 5
Dan is  ρ = 2μ - 9 = 1  en  λ = 3 - 6ρ = -3
Dat geeft het snijpunt  (11, -25, 6)
       
  b. -1 + 3λ = 17 + 4ρ
4 - 5μ = 12 + 2ρ
-6 + 2λ + 2μ = -4 + 3ρ

de tweede geeft  ρ = -4 - 21/2μ en dat kun je invullen in de andere twee:
-1 + 3λ = 17 + 4(-4 - 21/2μ)  ⇒   -1 + 3λ = 1 - 10μ
-6  + 2λ + 2μ = -4 + 3(-4 - 21/2μ)   ⇒   -6 + 2λ = -16 - 91/2μ

vermenigvuldig de eerste met 2 en de tweede met -3:
-2 + 6λ = 2 - 20μ  en   18 - 6λ = 48 + 281/2μ
tel ze bij elkaar op:    16 = 50 + 81/2μ  ⇒   81/2μ = -34  ⇒   μ = -4
Dan is  λ = 14  en  ρ = 6
Dat geeft het snijpunt  (41, 24, 14)
       
  c. -4λ + μ = -1 + 2ρ
2λ - 6μ = 3 - 3ρ
3λ + 7μ = -1 + ρ

de laatste geeft  ρ = 1 + 3λ + 7μ en dat kun je invullen in beide anderen:
-4λ + μ = -1 + 2(1 + 3λ + 7μ) ⇒   -10λ - 13μ = 1
2λ - 6μ = 3 - 3(1 + 3λ + 7μ)  ⇒  11λ + 15μ = 0

de tweede geeft  λ = -15/11μ en dat kun je invullen in de eerste:   150/11μ - 13μ = 1 ⇒  μ = 11/7 
Dat geeft  λ = -15/7  en  ρ = 39/7
Dat geeft het snijpunt  (71/7, -96/7, 32/7)
       
3. a.
    Je kunt de richtingsvectoren van het ene vlak maken met die uit het andere, dus de vlakken hebben dezelfde richtingen en zijn dus WEL evenwijdig.
       
  b. Deze keer lukt dat niet.
   
    Dat geeft drie vergelijkingen:
6 = 6q
-7 = 4p + q
12 = -7p

De eerste geeft  q = 1 en de laatste geeft  p = -7/12
invullen in de tweede:  -7 = 4 • -7/12 + 1  en dat klopt niet.

Die tweede richtingsvector van het tweede vlak ligt niet in het eerste, dus de vlakken zijn NIET evenwijdig.
       
4. Kies A als oorsprong en de lengte van de ribben 1.
 
 
  snijpunt  S van EC met vlak BDG:
1 - μ = ρ    en   λ + μ = ρ    en    λ = 1 - ρ
de eerste invullen in de tweede en derde geeft    λ + μ = 1 - μ   en   λ = 1 - 1 + μ
Dat geeft  λ = μ = 1/3  en  ρ = 2/3

Kennelijk moet je om vanuit E in S te komen  2/3 van de vector EC nemen (immers r = 2/3)
Dus ES is 2/3 van EC  en SC is 2/3 van EC.
       
5. Kies oorsprong  D, en DA de richting van de x-as
De hoogte van CF boven vlak ABED is gelijk aan  23  (hoogtelijn van een gelijkzijdige driehoek met zijden 4 is  (42 - 22) = 12 = 23)

A = (6, 0, 0)  en  E = (0, 4, 0) en P = (3, 2, 23)

 
       
  C = (6, 2, 23)  en  B = (6, 4, 0)  dus  Q = (6, 3, 3)
   
       
  Snijpunt: 
3λ + 3μ = 6ρ
4 - 2λ - 2μ = 3ρ
23μ = ρ3

De laatste geeft  ρ = 2μ, en daarmee worden de anderen:   3λ + μ = 0  en   4 - 2λ = 8μ
De eerste geeft  μ = -3λ  en dan wordt de tweede:   4 - 2λ = -24λ   dus  λ = -4/22  = -2/11
Dan is  μ = 6/11  en  ρ = 12/11
Invullen in DQ geeft  S = (72/11, 36/1112/113)

C = (6, 2, 23)  dus  CS =  (met Pythagoras) =  ( (6-72/11)2 + (2 - 36/11)2 + (23 - 12/113)2) = (532/121) 2,1
       

© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)