|
|||||
1. | a. | Het uitproduct van de
eerste en de tweede vector heeft de kentallen: -1 • 9 - 11 • 5 = -64 5 • 4 - 2 • 9 = 2 2 • 11 - 4 • -1 = 26 Het uitproduct van de tweede en de derde vector heeft de kentallen: 11 • -8 - 6 • 9 = -142 9 • -3 - 4 • -8 = 5 4 • 6 - 11 • -3 = 57 De kentallen van de een zijn niet een aantal maal die van de ander, dus deze vectoren hebben niet dezelfde richting. De vectoren liggen daarom NIET in één vlak. |
|||
b. | Het uitproduct van de
eerste en de tweede vector heeft de kentallen: 3 • -8 - 2 • 7 = -38 7 • -5 - 11 • -8 = 53 11 • 2 - 5 • -3 = 37 Het uitproduct van de tweede en de derde vector heeft de kentallen: 2 • -9 - -8 • 12 = 78 -8 • 7 - - 5 • -9 = -101 -5 • 12 - 7 • 2 = -74 De kentallen van de een zijn niet een aantal maal die van de ander, dus deze vectoren hebben niet dezelfde richting. De vectoren liggen daarom NIET in één vlak. |
||||
c. | Het uitproduct van de
eerste en de tweede vector heeft de kentallen: 29 • -7 - 8 • -16 = -75 -16 • 4 - 11 • -7 = 13 11 • 8 - 4 • 29 = -28 Het uitproduct van de tweede en de derde vector heeft de kentallen: 8 • 12 - -3 • -7 = 75 -7 • -5 - 4 • 12 = -13 4 • -3 - 8 • -5 = 28 De kentallen van de tweede zijn precies -1 • de kentallen van de eerste, dus de drie vectoren liggen WEL in één vlak. |
||||
2. | a. | ||||
b. | |||||
c. | |||||
3. | De drie vectoren zijn AB en AD en AE dus de inhoud is bijv. | AB • (AD × AE) | | ||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |