© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)

 
1. a.

    Dat laatste kleiner-dan teken moet aangetoond worden.
Maar dat kan natuurlijk nooit:  hoe kan  3/4 + iets kleiner zijn dan 3/4?
       
  b.

    Weer moet het laatste ongelijkheidsteken nog bewezen worden.
Maar nu kan het ineens wél, want dat geeft:
   

    vermenigvuldig met (n + 1)2
Dat geeft
 -(n + 1)2 + n + n • (n + 1) ≤ 0
-n2 - 2n - 1 + n + n2 + n ≤ 0 
 -1 ≤ 0  en dat is overduidelijk waar!
q.e.d.
       
2. a. (n + 1)! = (n + 1)d1 + (n + 1)d2 + ...  (n + 1)dn 
Maar nu heeft die rechterkant niet (n + 1) termen, dus dat gaat niet lukken.
       
  b. Werk de eerste haakjes weg, dan heb je wél n termen:
(n + 1)! = nd1 + d1 + (n + 1)d2 + ...  (n + 1)dn 
Dat zijn allemaal inderdaad delers van (n + 1)!, behalve eventueel de eerste.
Kies daarom als extra eis dat d1 = 1
       

© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)