© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |
|||
1. | a. | p = 1
geeft Q = 2 p = 6 geeft Q = -2,20 ΔQ/Δp = (-2,20 - 2)/(6 - 1) = -0,84 |
|
b. | t = -7
geeft A = 99,71 t = -4 geeft A = 35 ΔQ/Δp = (35 - 99.71)/(-4 - -7) = -21,57 |
||
2. | a. | Aflezen:
(2, 7) en (8, 3.5) Δy/Δx = (3,5 - 7)/(8 - 2) = -0,58 |
|
b. | Noem twee punten op gelijke hoogte. | ||
3. | a. | De lijn is
recht dus de snelheid is constant. Na 1 uur (60 min) heeft de loper inderdaad precies 14 km afgelegd. |
|
b. | De ik loop sneller want ik heb na 20 minuten meer afstand afgelegd. | ||
c. | Tussen t = 30 en t = 40 loopt de 14km/uur-loper het snelst want de verbindingslijn van 30 naar 40 van mijn grafiek loopt minder steil dan de blauwe lijn. | ||
d. | De 14km/uur-loper
haalt mij in waar de grafieken elkaar snijden; dat is na 47 à
48 minuten Je ziet dat ik langzamer loop omdat mijn grafiek minder steil loopt dan de blauwe lijn. |
||
e. |
|
||
De groene lijn
loopt ongeveer even steil als de rode grafiek op het moment van
inhalen. De groene lijn stijgt in 40 minuten met 6 km Dat is snelheid 9 km/uur |
|||
4. | a. | Aflezen: ongeveer 138 km in 1 uur dus 138 km/uur | |
b. | Na 1 uur 95 km
afgelegd Na 2 uur 265 km afgelegd Dus het tweede uur 265 - 95 = 170 km/uur |
||
c. | |||
|
|||
De rode lijn is de steilst mogelijke
lijn die de grafiek nog raakt. Dat is na ongeveer 2 uur. |
|||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |