Laten we gaan uitrekenen hoe groot
ln(zw) is met z = -√3
+ i en w = -1 + i√3. Dat kan op twee manieren. Manier 1. Manier 2. |
|
Maar hoe kan ln4 - 1/2πi nou gelijk zijn aan ln4 + 11/2πi ??? Dan zou -1/2 gelijk zijn aan 11/2!!! | |
Oplossing: In de derde regel van manier 1 zeiden we dat ln(-i) = -1/2πi. Maar dat kan ook -1/2πi + 2πi zijn, of -1/2πi + 4πi, of ga zo maar door. De beide antwoorden die we vonden scheelden inderdaad precies een veelvoud van 2πi. |
|