HAVO WA12, 2007 - I | ||
Goedkoop Vliegen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Luchtvaartmaatschappijen die adverteren met lage prijzen zijn populair. Bij deze maatschappijen hangt de prijs van een ticket af van het moment van aanschaf. Als je vroeg boekt, betaal je minder dan wanneer je laat boekt. Een van die maatschappijen vliegt vanuit
Parijs op andere grote Europese steden. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor een vlucht naar Rome worden in elke categorie evenveel tickets verkocht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
3p | 6. | Bereken de gemiddelde prijs van die tickets. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Het aantal tickets per categorie wisselt
per seizoen en per bestemming. Voor vluchten in het
voorjaar naar Athene zijn veel meer goedkope dan dure tickets
beschikbaar. Voor deze vluchten zijn er zes prijscategorieën: tickets in
de goedkoopste categorie kosten € 80 en
elke volgende categorie is € 20 duurder. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met deze gegevens zijn diverse verdelingen mogelijk van de tickets in de zes prijscategorieën. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
7p | 7. |
Schrijf een mogelijke percentageverdeling over de zes prijscategorieën op en teken in onderstaande figuur de bijbehorende cumulatieve frequentiepolygoon van de zes ticketprijzen. Licht je werkwijze toe. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
Niet alle kopers van een ticket komen opdagen voor hun vlucht, bijvoorbeeld omdat ze ziek zijn of de reis niet meer nodig is. Op grond van ervaringen gaat de maatschappij ervan uit dat voor iedere koper van een ticket de kans dat hij niet komt opdagen 4% is. Voor een vlucht naar Helsinki zijn 60 tickets verkocht. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
3p | 8. |
Bereken de kans dat alle 60 kopers van een ticket voor deze vlucht op komen dagen. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
Omdat regelmatig kopers van een ticket
niet komen opdagen, verkopen veel maatschappijen
meer tickets dan er stoelen in een vliegtuig zijn. Zo
voert een maatschappij de vluchten naar Warschau uit met vliegtuigen met
70 stoelen. Voor een vlucht worden 75 tickets verkocht. De
vijf te veel verkochte tickets zijn van de duurste
categorie: 500 euro per stuk. Er zijn dus 75 tickets verkocht, terwijl er maar 70 stoelen zijn. In tabel 2 staan de kansen van het aantal mensen dat op deze vlucht komt opdagen en de extra inkomsten bij de verschillende aantallen. Deze tabel is nog niet volledig ingevuld. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
We gaan ervan uit dat de maatschappij er in slaagt om het benodigde aantal mensen uit de goedkoopste categorie over te halen een latere vlucht te nemen. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
4p | 9. |
Bereken met behulp van tabel 2 hoeveel extra inkomsten de maatschappij naar verwachting heeft. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
Verspreiding van euromunten | |||||
Op 1 januari 2002 werd de euro
geïntroduceerd. Op die dag kregen inwoners van een groot aantal Europese
landen euromunten in hun portemonnee. De munten zijn
niet in alle landen precies gelijk. Ieder land heeft aan één kant van
de munt een eigen afbeelding. Op die eerste dag waren alle
euromunten in elk land de munten van dat land. Maar
daarna werd er in Nederland ook met buitenlandse
euromunten betaald.
Hierin is: P het percentage Nederlandse euromunten in Nederlandse portemonnees en t de tijd in maanden na 1 januari 2002 (op 1 januari 2002 geldt t = 0). Ruim twee jaar later, op 1 mei 2004, werd het model vergeleken met de werkelijkheid. |
|||||
3p | 10. |
Bereken met de formule het percentage Nederlandse euromunten in Nederlandse portemonnees op 1 mei 2004. |
|||
In werkelijkheid was op 1 mei 2004 de verdeling van de euromunten in Nederlandse portemonnees als in de volgende figuur. |
|||||
Blijkbaar neemt het percentage Nederlandse euromunten in Nederlandse portemonnees niet maandelijks af met 4%, maar met een ander percentage. Uitgaande van exponentiële afname kunnen we dat percentage berekenen. |
|||||
5p | 11. | Bereken dat percentage | |||
Op grond van de gegevens in bovenstaande figuur gaan we er bij de volgende twee vragen van uit dat op 1 mei 2004 de kans op een Nederlandse euromunt in een Nederlandse portemonnee gelijk is aan 0,61. De kans op een Duitse euromunt in een Nederlandse portemonnee stellen we gelijk aan 0,15. Marlies heeft op 1 mei 2004 negen euromunten in haar portemonnee. |
|||||
3p | 12. | Bereken de kans dat ze alle negen uit Nederland afkomstig zijn. | |||
Volgens de verdeling van 1 mei 2004 zitten er ook aardig wat Duitse euromunten in de Nederlandse portemonnees. Marlies vraagt zich af hoe groot de kans is dat er ten minste één euromunt van de negen uit Duitsland afkomstig is. |
|||||
4p | 13. | Bereken deze kans. | |||
Uit nader onderzoek blijkt dat het maandelijkse afnamepercentage per Nederlandse muntsoort verschilt. Zo heeft de 1-euromunt het hoogste afnamepercentage.Stel dat die afname vanaf 1 januari 2002 elke maand 3,2% is. Dan kan worden berekend hoeveel maanden het duurt tot er precies even veel buitenlandse als Nederlandse 1-euromunten in de Nederlandse portemonnees zitten. |
|||||
4p | 14. | Bereken hoeveel maanden dit dan duurt. | |||
Printerinkt | ||
De streepjescode is algemeen bekend. Je kunt ook codes maken met vierkantjes in plaats van streepjes, de zogenaamde blokjescode. Een voorbeeld zie je in de figuur linksonder. De blokjescode bestaat uit een rand en een vierkant codegebied. In de figuur rechtsonder is het codegebied grijs gekleurd. Ieder vierkantje in het codegebied kan zwart of wit zijn. De rand laten we verder buiten beschouwing. De blokjescode wordt dus bepaald door de code in het codegebied. Een code krijg je door het grijze codegebied helemaal te vullen met witte en zwarte vierkantjes. |
||
Deze figuren bestaan elk uit een codegebied van 5 bij 5 vierkantjes. In de linkerfiguur is er sprake van een code met 10 zwarte en 15 witte vierkantjes. Er zijn natuurlijk meer van dit soort codes mogelijk. |
||
3p | 15. | Bereken het aantal verschillende codes met 10 zwarte en 15 witte vierkantjes. |
3p | 16. |
Bereken met hoeveel verschillende codes het codegebied uit figuur 4 gevuld kan worden. |
Een printer werkt met inkt die in een
vulling zit. Zo’n vulling noemen we een cartridge. Ga uit van het volgende: |
||
- | in 2007 zal hij 435 miljoen cartridges vullen; | |
- | ieder jaar zal het aantal toenemen met 10,5%; | |
- |
vanaf 2012 heeft hij de code niet meer nodig, want dan zal hij chips inbouwen. |
|
4p | 17. |
Is een codegebied van 6 bij 6 voldoende om alle cartridges die in de jaren 2007 tot en met 2011 geproduceerd worden een verschillende code te geven? Licht je antwoord toe. |
Op de cartridges staat dat er 19,0 ml inkt in zit. De
hoeveelheid inkt in de cartridges is
(bij benadering) normaal verdeeld met een standaardafwijking van 0,3
ml. De fabrikant heeft de vulmachines zo ingesteld dat de cartridges
gemiddeld 19,5 ml inkt bevatten. |
||
4p | 18. | Voldoet de fabrikant aan deze Europese regel? Licht je antwoord toe. |
De fabrikant heeft onderzocht dat met een cartridge waarin precies 19,0 ml inkt zit, 450 pagina’s met standaardtekst geprint kunnen worden. Maar de hoeveelheid inkt is normaal verdeeld met gemiddelde 19,5 ml. Als er meer dan 19,0 ml inkt in een cartridge zit, kunnen er meer pagina’s standaardtekst mee worden geprint. |
||
4p | 19. |
Bereken met hoeveel procent van de cartridges 470 of meer pagina’s standaardtekst geprint kunnen worden. Rond je antwoord af op gehele procenten. |
Badkamerradiator | ||
Een fabrikant maakt radiatoren voor de verwarming van de badkamer. In de figuur linksonder zie je zo’n radiator. De radiator bestaat uit twee rechtopstaande stalen buizen met een lengte van h cm en tien stalen dwarsbuizen die elk b cm lang zijn. We laten de dikte van de buizen in deze opgave buiten beschouwing. De hoogte van de radiator is dus h cm en de breedte b cm. |
||
Voor één radiator wordt altijd in totaal 900 cm aan buizen gebruikt. De breedte van een radiator is 50 cm. |
||
3p | 20. | Bereken van deze radiator de hoogte in centimeter. |
De totale lengte van de twaalf buizen van één radiator moet dus 900 cm zijn. Een hogere radiator wordt dan smaller, en een lagere radiator wordt breder. Hoogte h en breedte b zijn dus afhankelijk van elkaar. Er is een lineair verband tussen h en b. |
||
4p | 21. | Stel een formule op waarin h uitgedrukt is in b. |
In de figuur rechtsboven is het grijze gebied de verwarmingsoppervlakte van de radiator. Dat is dus de oppervlakte van de gehele rechthoek. De verwarmingsoppervlakte V in cm2 wordt gegeven door de formule: V =
-5b2 + 450b |
||
5p | 22. |
Stel een formule op voor de afgeleide van V en bereken daarmee de maximale verwarmingsoppervlakte. |
UITWERKING | |||||||||||||||||||||||||||||
Het officiële (maar soms beknoptere) correctievoorschrift kun je HIER vinden. Vooral handig voor de onderverdeling van de punten. | |||||||||||||||||||||||||||||
1. | snelheid = afstand/tijd 2 uur + 4 minuten + 55 seconden is 2 • 60 • 60 + 4 • 60 + 55 = 7495 seconden 42 km en 195 meter is 42000 + 195 = 42195 meter. snelheid = 42195/7495 = 5,63 m/s en dat is ruim 5,6 |
||||||||||||||||||||||||||||
2. | T1 = tijd
op de halve marathon = 59 • 60 + 17 = 3557 seconden D2 = afstand hele marathon = 42195 meter D1 = afstand halve marathon = 21097,5 meter invullen: T2 = 3557 • (42195/21097,5)1,06 = 3557 • 21,06 = 7416 seconden 2 uur en 4 minuten is 2 • 3600 + 4 • 60 = 7440 seconden 7416 is onder de 7440. |
||||||||||||||||||||||||||||
3. | Aflezen uit de grafiek bij de rode pijlen: de tijd is ongeveer 400 seconden. |
||||||||||||||||||||||||||||
4. | T = 0,05827 • 50001,111
≈ 749,90 seconden Het wereldrecord is 12 • 60 + 39,36 = 759,36 seconden Dat scheelt 9,46 seconden en dat is 9,46/749,9 • 100% = 1,26% |
||||||||||||||||||||||||||||
5 | 12 minuten is 12 •
60 = 720 seconden 720 = 0,05827 • D1,111 algebraïsch: 720/0,05827 = D1,111 ⇒ 12356 = D1,111 ⇒ D = 123561/1,111 = 4820 meter. met de GR: Y1 = 720, Y2 = 0,05827 • X^1,111 en dan intersect geeft getzelfde. |
||||||||||||||||||||||||||||
6 | De prijzen
zijn 60, 70, 80, 90, 110, 130, 150, 180, 210, 410 euro Het gemiddelde daarvan is (60 + 70 + 80 + 90 + 110 + 130 + 150 + 180 + 210 + 410)/10 = 149 euro |
||||||||||||||||||||||||||||
7 | Een mogelijkheid is:
Als je er maar voor zorgt
dat cat. 2 + cat. 3 = 63 - 25 = 38 en dat cat. 4 + cat. 5
= 100 - 63 - 8 = 29, en dat de getallen steeds lager worden.
|
||||||||||||||||||||||||||||
8. | P(één koper) = 1 -
0,04 = 0,96 P(60 kopers) = 0,9660 ≈ 0,0864 |
||||||||||||||||||||||||||||
9. | 71 mensen: 2500 - 1
• 350 = 2150 72 mensen: 2500 - 2 • 350 = 1800 74 mensen : 2500 - 4 • 350 = 1100 75 mensen: 2500 - 5 • 350 = 750 Dat geeft de volgende kansverdeling:
|
||||||||||||||||||||||||||||
10. | 1 mei 2004 is 24
+ 4 = 28 maanden later dan 1 januari 2002, dus t = 28 100 • 0,9628 ≈ 32% |
||||||||||||||||||||||||||||
11. | 60,6% was Nederlands Dus 60,6 = 100 • g28 • algebraïsch: g28 = 60,6/100 = 0,606 ⇒ g = 0,6061/28 ≈ 0,982 • GR: Y1 = 60,6 en Y2 = 100 • X^28 en dan intersect levert ook X ≈ 0,982 Een groeifactor van 0,982 betekent dat er elke maand 98,2% overblijft, dus dat er 1,8% afgaat. |
||||||||||||||||||||||||||||
12. | P(één munt) = 0,61 P(9 munten) = 0,619 ≈ 0,01 |
||||||||||||||||||||||||||||
13. | P(tenminste één
duits) = 1 - P(geen duits) De kans op niet-duits is per munt 1 - 0,15 = 0,85 P(9 niet-duits) = 0,859 ≈ 0,77 |
||||||||||||||||||||||||||||
14. | Als er evenveel
buitenlandse als Nederlandse munten zijn is P = 50% Als de afname elke maand 3,2% is, is de groeifactor g = 0,968 Dat geeft de formule P = 100 • 0,968t P = 50 geeft 50 = 100 • 0,968t GR: Y1 = 50, Y2 = 100 • 0,968^X intersect levert t ≈ 21,3 maanden |
||||||||||||||||||||||||||||
15. | Kies 10 van de 25
vierkantjes om zwart te maken. Dat is "zonder terugleggen" en de "volgorde is niet van belang" Dan moet je combinaties gebruiken: Dat kan op 25 nCr 10 = 3268760 manieren |
||||||||||||||||||||||||||||
16. | Voor elk vakje kun je
kiezen uit "zwart" of "wit" Dat geeft elke keer 2 mogelijkheden. Als je een boom zou tekenen zou die dus 2 • 2 • 2 • .... = 225 takken krijgen Daarom zijn er 225 = 33554432 mogelijkheden. |
||||||||||||||||||||||||||||
17. | De groeifactor van het
aantal cartridges is 1,105 De beginwaarde (in 2007) is 435 miljoen Dus in de opvolgende jaren zijn de verkochte aantallen:
samen is dat 435000000 + 480675000 + ...
+ 648542392 = 2682279459 cartridges |
||||||||||||||||||||||||||||
18. | minder dan 19,0
is normalcdf(0, 19.0, 19.5, 0.3) = 0,04779 Dat is kleiner dan 0,05 dus de fabrikant voldoet WEL aan de regel. |
||||||||||||||||||||||||||||
19. | 19 ml 450 pagina's
betekent per pagina 19/450 ml. Voor 470 pagina's is dan 19/450 • 470 = 19,8444 ml nodig normalcdf(19.8444, 1000000, 19.5, 0.3) = 0,1255 Dus met ongeveer 13% van de cartridges kunnen 470 of meer pagina's worden afgedrukt. |
||||||||||||||||||||||||||||
20. | 50 cm per dwarsbuis. voor 10 dwarsbuizen is dan 500 cm nodig dus voor de rechtopstaande buizen blijft 900 - 500 = 400 cm over dat is 200 cm per stuk. De hoogte is dus 200 cm. |
||||||||||||||||||||||||||||
21. | Volg de
redenering van de vorige vraag: b cm per dwarsbuis voor 10 dwarsbuizen is dan 10b cm nodig dus voor de rechtopstaande buizen is 900 - 10b cm over dat is 450 - 5b per stuk. Dus h = 450 - 5b of: de totale lengte is 2h + 10b en dat moet 900 zijn 2h + 10b = 900 geeft 2h = 900 - 10b dus h = 450 - 5b of: Als er een lineair verband is, dan geldt h = a • b + c Twee waarden die voldoen zijn bijv. (b = 0 en h = 450) en (b = 50 en h = 200 (vraag 20)) a = Δh/Δb = (200 - 450)/(500 - 0) = -5 bij b = 0 is h = 450 dus c = beginwaarde = 450 Dat geeft h = -5 • b + 450 |
||||||||||||||||||||||||||||
22. | V' = -5 • 2 • b
+ 450 = -10b + 450 maximale V vinden we als V'= 0 dus -10b + 450 = 0 ⇒ 10b = 450 ⇒ b = 45 b = 45 geeft V = -5 • 452 + 450 • 45 = 10125 cm2 |