HAVO WA12, 2008 - II | ||
Alcoholgehalte. | ||||
Het drinken van alcoholische consumpties beïnvloedt de rijvaardigheid negatief. Het is in Nederland dan ook verboden om met een alcoholgehalte van meer dan 0,05 een auto te besturen. Dit alcoholgehalte heet het bloedalcoholgehalte, afgekort BAG. Het BAG is afhankelijk van verschillende factoren: |
|
|||
- | de hoeveelheid alcohol die je drinkt; | |||
- | je gewicht; | |||
- | of je een man of een vrouw bent; | |||
- | de tijd die verstreken is na de laatste alcoholconsumptie. | |||
Er zijn formules opgesteld waarmee je vrij nauwkeurig kunt berekenen wat je BAG is. Voor mannen en vrouwen zijn de formules dus verschillend: | ||||
BAGman =
0,01241• h • p • m −1
− 0,017 • t |
||||
Hierin is: Als er geen alcohol in het bloed zit, is het BAG nul. Een man van 79 kg drinkt op een avond 3 flesjes bier van elk 30 cl, met een alcoholpercentage van 5% (dus p = 5). |
||||
4p. | 5. |
Toon aan dat er ongeveer 4 uur en 10 minuten na de laatste alcoholconsumptie geen alcohol meer in zijn bloed zit. |
||
Een man en
een vrouw hebben tijdens een etentje samen een fles rode wijn van 75
cl leeggedronken. Die wijn bevatte 12,5% alcohol. De man van 85 kg heeft
uiteindelijk 45 cl van de wijn op en de vrouw van 68 kg 30
cl. Ze dronken tegelijk hun laatste slok wijn op. |
||||
5p. | 6. | Wie mag als eerste de auto besturen? Licht je antwoord toe. | ||
In
de rest van de opgave gaan we uit van mannen die direct na de laatste
alcoholconsumptie (willen) autorijden. De formule
wordt dan:
BAGman = 0,01241 • h • p •m−1 Een jonge man wil weten hoeveel hij kan drinken om meteen daarna nog steeds te mogen autorijden zonder het verbod te overtreden. De man weegt 83 kg en drinkt flesjes bier met een alcoholpercentage van 5. In een flesje zit 30 cl bier. |
||||
3p. | 7. |
Hoeveel flesjes bier mag de man dan volgens de wettelijke norm maximaal drinken? Licht je antwoord toe. |
||
Onderzoek wijst uit dat bij BAG = 0,09 het risico op een ongeval twee keer zo groot is als bij een BAG van 0. Dit kun je aflezen uit de grafiek in onderstaande figuur 1. Op de verticale as is de risico-index aangegeven, waarbij het risico op een ongeval bij BAG = 0 op 1 is gesteld. Bij BAG = 0,09 is de risico-index 2, dus 100% groter. Uit de grafiek blijkt dat de risico-index vanaf een BAG van 0,08 fors toeneemt en dus ook het risico op een ongeval. |
||||
Een man van 85 kg heeft zojuist 6 glaasjes jenever op met een alcoholpercentage van 40. In elk glaasje zit 3 cl jenever. Hij vraagt zich af hoe de risico-index toeneemt wanneer hij nog een glaasje neemt. |
||||
8. |
Bereken met hoeveel procent de risico-index dan toeneemt. Licht je werkwijze toe. |
|||
Bij een
vaste hoeveelheid drank geldt: hoe zwaarder men is, hoe lager het BAG. BAGman =11,634 • m−1 |
||||
4p. | 9. | Stel de afgeleide op en toon met behulp van die afgeleide aan dat hier inderdaad geldt: hoe zwaarder, hoe lager het BAG. | ||
De Antarctische pelsrob. | ||||||
Op
eilandjes in de buurt van Antarctica leven weer grote populaties van de
Antarctische pelsrob. Dat is bijzonder want ze waren
bijna uitgeroeid. In het begin van de 19e
eeuw is er namelijk zeer veel op deze robben gejaagd
vanwege hun pels. Sinds 1966 is met tussenpozen het aantal pups (jonge pelsrobben) geteld. In onderstaande figuur zijn deze aantallen met bolletjes weergegeven. |
||||||
De bolletjes liggen bij benadering op de grafiek waarbij de volgende formule hoort: |
||||||
Hierin
is N het aantal pups en t de
tijd in jaren, met t = 0 op 1 januari
1966. Op 1 januari 2002 werden er 8577 pups geteld. De formule geeft voor 1 januari 2002 een aantal dat daar iets van afwijkt. |
||||||
4p. | 10. |
Bereken hoeveel procent het aantal volgens de formule afwijkt van het getelde aantal. |
||||
4p. | 11. |
Bereken met de formule in welk jaar het aantal pups voor het eerst groter is dan 9250. |
||||
Op 1 januari 1966 werden er 12 pups geteld. Op 1 januari 1991, 25 jaar later, werden er 4650 pups geteld. Tussen die jaren was er bij benadering sprake van exponentiële groei van het aantal pups. |
||||||
4p. | 12. |
Bereken met hoeveel procent per jaar het aantal pups in deze periode is gegroeid. |
||||
Op 1 januari 1991 werden er 4650 pups geteld. Op t = 25 is de grafiek het steilst. De hellingscoëfficiënt is daar dus het grootst. |
||||||
2p. | 13. | Leg uit wat de hellingscoëfficiënt zegt over het aantal pups. | ||||
4p. | 14. |
Onderzoek hoe groot de hellingscoëfficiënt van de grafiek op t = 25 is. |
||||
Erupties. | ||||||||||||||||
Vulkanen
kunnen heel lang niet-actief zijn. Dan zijn er geen erupties
(uitbarstingen). Tijdens een actieve periode van een vulkaan zijn er wel
erupties. Bij een eruptie komt er gesmolten steen,
gas en as uit de vulkaan. Dat duurt een tijdje.
Daarna is de vulkaan weer rustig, totdat de volgende eruptie begint.
We bekijken in deze opgave één actieve periode van één
vulkaan. De actieve periode start bij de
eerste eruptie. |
||||||||||||||||
- | hoe lang iedere eruptie duurt: de eruptieduur; | |||||||||||||||
- |
hoe lang de vulkaan rustig is tot de volgende eruptie begint: de tussentijd tot de eerstvolgende eruptie. |
|||||||||||||||
Tijdens deze actieve periode was de langste tijd tussen twee erupties 108 minuten. Na de allerlaatste eruptie was de vulkaan weer lange tijd rustig. De eruptieduur is gemeten in tienden van een minuut nauwkeurig en de tussentijd in gehele minuten. De metingen zijn verwerkt in onderstaande figuur. De eruptieduur E staat langs de horizontale as, de tussentijd tot de eerstvolgende eruptie T staat langs de verticale as. | ||||||||||||||||
Het meest
linkse punt in de figuur hoort bijvoorbeeld bij een eruptie die 0,8
minuut duurde en waarna de vulkaan 49 minuten rustig was. De allerlaatste eruptie van een actieve periode kan niet in zo’n figuur worden weergegeven. |
||||||||||||||||
2p. | 15. | Geef hiervoor de verklaring. | ||||||||||||||
We bekijken alleen de gegevens uit de figuur en laten de 184e eruptie buiten beschouwing. Je kunt de gemiddelde duur van de 183 erupties schatten met behulp van de onderstaande klassenindeling (tabel). Bij een aantal klassen zijn de frequenties al gegeven. |
||||||||||||||||
|
||||||||||||||||
5p. | 16. | Bereken de gemiddelde eruptieduur met behulp van de klassenindeling. | ||||||||||||||
Je kunt op een soortgelijke manier voor de 183 erupties de gemiddelde duur van de tussentijd T schatten. Het blijkt dat de tussentijd gemiddeld ongeveer 73 minuten bedraagt. |
||||||||||||||||
4p. | 17. |
Toon aan dat deze actieve periode van de vulkaan langer heeft geduurd dan een week. |
||||||||||||||
In de volgende figuur is een lijn getrokken die zo goed mogelijk bij de metingen past. | ||||||||||||||||
Deze lijn gaat door de punten (2, 56) en (5, 90). Met behulp van deze lijn kun je bij een gegeven eruptieduur een grove schatting maken voor de tussentijd die je daarbij kunt verwachten. |
||||||||||||||||
4p. | 18. | Stel een formule op die bij deze lijn hoort. | ||||||||||||||
Bierkenners vallen door de mand. | |||||||||||||||||
Je kent ze waarschijnlijk wel, die jongens met een uitgesproken mening over hun favoriete biermerk. Ze willen alleen dát merk; de rest is bocht. Maar wat bleek in een biertest van de Consumentenbond? Het gaat voor een belangrijk deel om het imago; bijna niemand herkent zijn favoriete merk. Bij de biertest worden vijf flesjes bier van vijf verschillende merken naast elkaar gezet. |
|||||||||||||||||
3p. | 19. |
Bereken het aantal volgordes waarin de vijf flesjes naast elkaar gezet kunnen worden. |
|||||||||||||||
De vijf
flesjes staan geopend en zonder etiket naast elkaar. De twaalf deelnemers
aan de test weten om welke vijf merken het gaat. Een ervan is hun favoriete
merk, maar ook de andere merken hebben ze wel eens gedronken. Ze moeten
proberen bij ieder flesje het juiste merk te noemen. |
|||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||
4p. | 20. |
Vind de twee ontbrekende getallen van deze tabel en bereken hoeveel de deelnemers er gemiddeld goed hadden |
|||||||||||||||
Wanneer je gokt, is de kans dat je géén van de vijf biermerken ‘herkent’ ongeveer 0,3667. Als twaalf mensen zo’n test doen en bij elk flesje gokken, kun je de kans berekenen dat iedereen alles fout raadt. Die kans is erg klein. |
|||||||||||||||||
3p. | 21. | Bereken deze kans. | |||||||||||||||
We kijken
naar een iets eenvoudiger situatie. Er zijn nu geen vijf maar vier flesjes
van vier verschillende merken: A, B, C en D. En we gaan ervan uit dat er
geen biermerken worden herkend, maar dat er wordt gegokt. |
|||||||||||||||||
In
gokmogelijkheid 1 worden alle vier biermerken goed gegokt. Je hebt er dus
4 goed. |
|||||||||||||||||
5p. | 22. | Vul de tabel op hiernaast verder in en laat met behulp van die tabel zien dat bij gokken de kans op 0 goed gelijk is aan 0,375. | |||||||||||||||
Bij het gokken van vier biermerken kun je de verwachtingswaarde van het aantal merken dat je goed raadt berekenen. Voordat je deze verwachtingswaarde kunt berekenen, moet je eerst de overige kansen in de kansverdeling uit de tabel hieronder berekenen. | |||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||
4p. | 23. | Stel de volledige kansverdeling op en bereken daarmee de verwachtingswaarde van het aantal goed geraden merken. | |||||||||||||||
UITWERKING | ||||||||||||||
Het officiële (maar soms beknoptere) correctievoorschrift kun je HIER vinden. Vooral handig voor de onderverdeling van de punten. | ||||||||||||||
1. | 1e
cijfer: 4 mogelijkheden. 2 letters: 4 mogelijkheden. 5 cijfers: 10000 tm 99999 is 90000 mogelijkheden 2 cijfers: 00 tm 99 is 100 mogelijkheden in totaal geeft dat 4 • 4 • 90000 • 100 = 144000000 mogelijkheden. |
|||||||||||||
2. | Het gemiddelde zit in klasse M en een klokvorm is het hoogst bij het gemiddelde, dus is daar de oppervlakte (bij gelijke breedte) ook het grootst. | |||||||||||||
3. | normalcdf(73.0, 1000000, 61.0, 10.0) = 0,115 en dat is 11,5% | |||||||||||||
4. | normalcdf(0,
X, 61.0, 10.0) = 0,15 Y1 = normalcdf(0, X, 61.0, 10.0) en Y2 = 0,15 en dan intersect geeft X = 50,6 Dan moet de grens dus met 2,4 verlaagd worden. |
|||||||||||||
5. | m
= 79 en h = 3 • 30 = 90 en p = 5 en t
= 41/6 uur invullen: BAGman = 0,01241 • 90 • 5 • 79-1 - 0,017 • 41/6 = -0,0002 Er zit dus geen alcohol meer in zijn bloed. |
|||||||||||||
6. | de
man: p = 12,5 en m = 85 en h = 45 geeft BAGman = 0,01241 • 45 • 12,5 • 85-1 - 0,017t = 0,082125 - 0,017t Dat is 0,05 als 0,082125 - 0,017t = 0,05 ⇒ -0,017t = -0,032125 ⇒ t = 1,8897 de vrouw: de man mag als eerste de auto besturen. |
|||||||||||||
7. | m =
83 en p = 5 geeft BAGman = 0,01241 • h • 5
• 83-1 = 0,05 dus 0,00074759h = 0,05 ⇒ h = 66,88 cl In een flesje zit 30 cl, dus dat zijn 66,88/30 = 2,23 flesjes. De man mag dus 2 flesjes drinken. |
|||||||||||||
8. | m
= 85, p = 40 6 glaasjes: h = 6 • 3 = 18 en dus BAGman = 0,01241 • 18 • 40 • 85-1 = 0,105 de grafiek geeft dan een risicoindex van ongeveer 3 7 glaasjes: h = 7 • 3 = 21 en dus BAGman = 0,01241 • 21 • 40 • 85-1 = 0,123 de grafiek geeft dan een risicoindex van ongeveer 5 De risicoindex neemt dus 2 toe en dat is 2/3 • 100% = 67% toename |
|||||||||||||
9. | BAG' =
11,634 • -1 • m -2 = -11,634 • m-2
= -11,634/m² m2 is altijd positief, dus er staat een neagtief gedeeld door een positief getal. dat is negatief. De afgeleide negatief betekent dat de grafiek van BAG daalt, dus dat als m toeneemt, dat dan BAG afneemt. |
|||||||||||||
10. | 1
januari 2002 is t = 36. N = 9300/(1 + 0,76911) = 8810 Het getelde aantal was 8577 dus dat scheelt 233 pups Dat is 233/8577 • 100% = 2,7% |
|||||||||||||
11. | plot Y1
= 9300 / (1 + 0,769^(X-25)) en Y2 = 9250. intersect levert X = 44,9 t = 44 is 1 januari 2010 en t = 45 is 1 januari 2011, dus het zal zijn eind 2010. |
|||||||||||||
12. | Als de
groeifactor per jaar gelijk is aan g dan geldt er 4650 = 12
• g25 Dus g25 = 4650/12 = 387,5 en daaruit volgt g = 387,5(1/25) = 1,27 Dat is dus per jaar 27% groei. |
|||||||||||||
13. | De hellingscoëfficiënt is de toenamesnelheid, dus geeft aan hoeveel pups er per tijdseenheid bijkomen. | |||||||||||||
14. | Het is de helling
van de raaklijn is de figuur hiernaast. Die is gelijk aan Δy/Δx Δy = 10000 Δx = 33,5 - 17,5 = 16 helling = 10000/16 ≈ 625
|
|||||||||||||
15. | Je weet de tussentijd tot de volgende eruptie niet. | |||||||||||||
16. | In
klasse 2 - 2,9 vallen 31 metingen en in klasse 3 - 3,9 vallen 15
metingen De klassenmiddens zijn 0,45 en 1,45 en 2,45 en 3,45 en 4,45 en 5,45 Dat geeft gemiddeld (0,45 • 1 + 1,45 • 34 + 2,45 • 31 + 3,45 • 15 + 4,45 • 93 + 5,45 • 9)/183 ≈ 3,5 minuut (misschien is de eerste klasse eigenlijk 0,05 - 0,9 immers erupties van lengte 0kleiner dan 0,05 worden afgerond naar 0 en zijn er dus niet). in dat geval wordt het eerste klassemidden 0,475 maar het gemiddelde blijft ongeveer hetzelfde) |
|||||||||||||
17. | De
gemiddelde tussentijd is 73 minuten en er zijn 183 tussentijden geweest
(184 erupties) De tussentijden duurden samen dus 73 • 183 = 13359 minuten 183 erupties duurden gemiddeld 3,5 minuten dus dat kostte in totaal 183 • 3,5 = 640,5 minuten Samen is dat 13359 + 640,5 = 13999,5 minuten een week heeft 60 • 24 • 7 = 10080 minuten Dus de actieve periode was (ook zonder de 184e eruptie) meer dan een week. |
|||||||||||||
18. | lijn
door (2, 56) en (5, 90) heeft vergelijking y = ax + b a = Δy/Δx = (90 - 56)/(5 - 2) = 111/3. y = 111/3x + b punt (2,56) invullen: 56 = 111/3 • 2 + b ⇒ 56 = 222/3 + b ⇒ b = 56 - 222/3 = 331/3 de vergelijking is dus T = 111/3 • E + 331/3. |
|||||||||||||
19. | 5 • 4 • 3 • 2 • 1 = 120 manieren | |||||||||||||
20. | 4
flesjes goed is onmogelijk want dan heb je ook het vijfde flesje goed. Er zijn er dus 0 met 4 goed en 3 met 1 goed geweest. Het gemiddelde is dan (0 • 7 + 1 • 3 + 2 • 1 + 3 • 1 + 4 • 0 + 5 • 0)/12 = 2/3 |
|||||||||||||
21. | Als voor één persoon de kans gelijk is aan 0,3667, dan is voor 12 personen de kans dat iedereen alles fout heeft 0,366712 ≈ 0,0000059 | |||||||||||||
22. |
|
|||||||||||||
23. |
|
|||||||||||||
Afgelezen
uit de tabel van vraag 22. Verwachtingswaarde is E = 0 • 9/24 + 1 • 8/24 + 2 • 6/24 + 3 • 0 + 4 • 1/24 = 1 |
||||||||||||||