HAVO WB1, 2007 - I | ||
Lichaamslengtes van mannen en vrouwen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lange mensen hebben vaak
problemen om kleding, schoenen en meubilair in de juiste maat te vinden.
Om iets te doen aan de problemen van lange mensen is in 1958 de Club van
Lange Mensen opgericht. Iedere vrouw van 1,80 meter of langer en iedere
man van 1,90 meter of langer kan lid worden van deze club.
De lengte van de Nederlandse mannen en vrouwen kan worden benaderd
met een normale verdeling. In 2004 gold voor mannen een gemiddelde van 181
cm en een standaardafwijking van 7,5 cm. Voor vrouwen was het gemiddelde
169 cm en de standaardafwijking 6,7 cm. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5p | 5. | Onderzoek met een berekening of deze bewering klopt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Om klachten te voorkomen bij het werken met een beeldscherm moet de werkplek per individu correct ingericht zijn. De volgende tabel geeft een richtlijn voor het instellen van de juiste hoogte van stoel en bureaublad: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het bureaublad kan instelbaar
zijn of vast. Een vast bureaublad is meestal 75 cm hoog. Hierbij is vooral
rekening gehouden met de gemiddelde lengte van de Nederlandse man. Ga er bij de volgende vraag van uit dat er nog redelijk gewerkt kan worden aan een bureaublad dat 5 cm hoger of lager is dan de richtlijn van de vorige tabel. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6p | 6. | Voor hoeveel procent van de Nederlandse vrouwen in 2004 was een bureaublad op 75 cm hoogte echt te hoog? | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de loop van de afgelopen jaren is de gemiddelde lengte van de Nederlanders voortdurend toegenomen. Ook in 1989 was de lengte normaal verdeeld, maar de gemiddelde lengte van de Nederlandse vrouw was toen 166 cm, terwijl in dat jaar 89,8% van hen korter was dan 175 cm. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4p | 7. | Bereken de standaardafwijking van deze normale verdeling. Geef het antwoord in cm, afgerond op één decimaal | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In 2004 werd de lengte van 500 willekeurig gekozen Nederlandse vrouwen tussen de 20 en 40 jaar gemeten. De lengte werd telkens afgerond op hele cm. In de volgende tabel is van de resultaten een klassenindeling gemaakt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit deze groep vrouwen wordt een willekeurig viertal gekozen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4p | 8. | Bereken de kans dat twee van de vier uit klasse 5 afkomstig zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mobiele Telefoon | ||||||||||||||
Een mobiele telefoon werkt op
een batterij. Zo'n telefoon kan vrij lang aanstaan als je niet belt. De
maximale tijd dat de mobiele telefoon aan kan staan zonder gebruikt te
worden heet de stand-by tijd. Als je wel belt, verbruikt de telefoon meer
energie. De batterij is dan sneller leeg.
Bij een telefoon op stand-by stand met een moderne batterij wordt het spanningsverloop benaderd door de formule: Hierin is V de spanning van de batterij in Volt en t de
tijd in uur. |
||||||||||||||
3p | 9. | Laat dit met een berekening zien. | ||||||||||||
De spanning die de batterij
levert kun je aan de rechterkant van het scherm aflezen. Daar zijn
vier blokjes die aan of uit kunnen staan. Als de batterij vol is, staan
alle blokjes (nummers 1 t/m 4) aan. Bij een volle batterij bedraagt de spanning ongeveer 3,2 Volt. Het aantal blokjes dat 'aan' staat wordt bepaald door het percentage van de maximale spanning. Als het percentage minder dan 75% bedraagt kan er niet meer getelefoneerd worden en zijn alle blokjes uit. Zie onderstaande tabel. |
||||||||||||||
|
||||||||||||||
Iemand laadt de batterij helemaal op. Vervolgens legt hij de telefoon in de stand-by stand weg. De telefoon wordt niet gebruikt. Na verloop van tijd gaat blokje nummer 1 uit. Een tijd nadat blokje nummer 1 is uitgegaan, gaat blokje nummer 2 uit. Juist op dat moment pakt hij de telefoon, ziet blokje nummer 2 uitgaan en denkt dat de telefoon op de helft van zijn stand-by tijd is. Er zijn dan immers nog twee blokjes (nummer 3 en 4) van de vier zichtbaar | ||||||||||||||
5p | 10. | Onderzoek met behulp van de gegeven formule of de telefoon op het moment dat blokje nummer 2 uitgaat, op de helft van zijn stand-by tijd is. | ||||||||||||
Bij een ouderwetse batterij
neemt de spanning als de telefoon stand-by staat lineair met de tijd af
volgens de formule V = -0,01t + 3,2 In deze formule is V de spanning van de batterij in Volt en t de tijd in uur. We kijken nu naar het spanningsverloop van de ouderwetse en dat van de moderne batterij als de telefoon stand-by staat. Op tijdstip t = 0 zijn beide batterijen helemaal vol. Bij een spanning van 2,4 (Volt) of lager kan er niet meer getelefoneerd worden, omdat de spanning dan te laag is. Bij een moderne batterij gebeurt dat na 124,9 uur. Bij de ouderwetse batterij zal dat op een ander moment gebeuren. |
||||||||||||||
3p | 11. | Bereken het tijdsverschil tussen de beide momenten waarna men de telefoon niet meer kan gebruiken. Rond het antwoord af op hele uren. | ||||||||||||
Pakjesspel. | ||||||||||||||
Een spel om met een grote groep
mensen te spelen is het pakjesspel.
Bij dit spel heeft elke persoon van tevoren thuis drie pakjes
gemaakt. Eén pakje bevat een cadeautje van ongeveer €2,-. De andere
twee pakjes zijn nep en bevatten iets zonder waarde. Dat kan bijvoorbeeld
een kapotte pen of een leeg rolletje plakband zijn. Het spel bestaat uit twee rondes. In de eerste ronde wordt er om de
beurt met één dobbelsteen gegooid. |
||||||||||||||
|
||||||||||||||
Indien een actie voor een
persoon niet mogelijk is, is de volgende persoon aan de beurt. De eerste ronde is pas afgelopen als alle pakjes van de stapel zijn weggenomen. In deze eerste ronde worden de pakjes nog niet uitgepakt. Een groep van 20 personen met 60 pakjes begint aan de eerste ronde. |
||||||||||||||
3p | 12. | Bereken de kans dat de eerste drie personen die met de dobbelsteen gooien allemaal twee pakjes van de stapel moeten nemen. | ||||||||||||
Veronderstel nu dat de eerste vier personen die met de dobbelsteen gooien samen precies 4 pakjes van de stapel hebben genomen. Er zijn verschillende manieren waarop dit gebeurd zou kunnen zijn. Enkele voorbeelden hiervan zijn: | ||||||||||||||
- | De eerste persoon heeft niets van de stapel mogen pakken (0) | |||||||||||||
- | De volgende persoon heeft twee pakjes mogen pakken (2) | |||||||||||||
- | De laatste twee hebben elk één pakje van de stapel genomen (1) | |||||||||||||
Kortweg : 0, 2, 1, 1 Een andere manier met dezelfde aantallen pakjes is bijvoorbeeld 1, 0, 1, 2. Er bestaan nog meer manieren, bijvoorbeeld 2, 2, 0, 0. |
||||||||||||||
4p | 13. | Leg uit op hoeveel verschillende manieren vier personen samen precies 4 pakjes van de stapel konden nemen. | ||||||||||||
Iemand gooit in de eerste ronde van dit spel vier keer met de dobbelsteen. | ||||||||||||||
5p | 14. | Bereken de kans dat deze persoon bij deze vier keer gooien één keer één pakje van de stapel moet nemen en drie keer één pakje aan een ander zou moeten geven. | ||||||||||||
Nu begint de tweede ronde waarin
de pakjes worden opengemaakt. Om de beurt wordt er nu door de 20 personen met twee dobbelstenen gegooid. Er gelden de volgende regels: |
||||||||||||||
|
||||||||||||||
De eerste persoon gooit met de beide dobbelstenen. | ||||||||||||||
3p | 15. | Bereken de kans dat hij één pakje van een ander mag openen en dat dit pakje nep is. | ||||||||||||
Alle 20 personen hebben één keer gegooid met de beide dobbelstenen en hebben nog minstens één ongeopend pakje over. | ||||||||||||||
5p | 16. | Bereken de kans dat meer dan de helft van de groep bij de volgende beurt één pakje van zijn eigen stapel mag openmaken. Rond je antwoord af op drie decimalen. | ||||||||||||
Machtsfuncties en rechte lijn. | ||
In deze opgave gaat het over
functies die de som zijn van een machtsfunctie met een functievoorschrift
van de vorm xp (met p
> 1) en de eerstegraads functie k met het
functievoorschrift k(x) = -6x + 5 Zo zijn voor p = 2 en p = 3 de functies f en g gegeven door: f(x) = x2 - 6x + 5 g(x) = x3 - 6x + 5 In onderstaande figuur zijn de grafieken van f en g, alsmede de lijn k getekend. |
||
Zowel de lijn k als de grafieken van f en g gaan door het punt M(0,5) | ||
5p | 17. | Onderzoek met behulp van differentiëren of de hellingen van deze drie grafieken in dit punt gelijk zijn. |
De grafiek van g snijdt
de x-as in drie punten. Het functievoorschrift van g is ook te schrijven als g(x) = (x - 1)(x2 + x - 5). |
||
4p | 18. | Bereken langs algebraïsche weg de exacte x-coördinaten van de drie snijpunten van de grafiek van g met de x-as. |
De grafiek van g heeft twee toppen A en B. | ||
5p | 19. | Onderzoek of het punt M(0,5) exact het midden van lijnstuk AB is. |
De functie h is gegeven
door: h(x) = xp - 6x +
5, waarin p > 1 Voor p = 2 en p = 3 ontstaan de functies f en g. Er is een waarde van p waarvoor geldt dat de grafiek van h de x-as snijdt in het punt (2,0) |
||
4p | 20. | Bereken exact deze waarde van p. |
UITWERKING | |
Het officiële (maar soms beknoptere) correctievoorschrift kun je HIER vinden. Vooral handig voor de onderverdeling van de punten. | |
1. | In 1975 is t = 14, en 4 • 20,5 • 14 = 4 • 27 = 4 • 128 = 512. |
2. | In 2004 is t
= 43 en 4 • 20,5 • 43 = 11863283 transistors op
8 mm2 Per transistor is dat 8/11863283 = 0,0000006743 mm2 per transistor. |
3. | Op 8 mm2 kunnen
maximaal 8 • 107 transistors. 4 • 20,5t = 8 • 107 GR: Y1 = 4 • 2 ^(0.5 • X) en Y2 = 8 • 107 Window bijv. Xmin = 0, Xmax = 100, Ymin = 0, Ymax = 10^8 Intersect levert t = 48,5 dus dat zal zijn in 2009. |
4. | A = 109
geeft 109 = 4 • 20,5t en
dat levert met intersect t = 55,8 en dat is in 2016 P = 109 geeft 109 = 2250 • 20,5t en dat levert met intersect t = 37,5 en dat is in 2008 Het verschil is 8 jaar |
5. | Mannen:
normalcdf(190, 100000, 181, 7.5) = 0,115 Vrouwen: normalcdf(180, 100000, 169, 6.7) = 0,050 Het percentage mannen is inderdaad groter. |
6. | 75 is echt te
hoog als de waarde in de tabel 70 of minder is. Dat is zo bij een lichaamslengte van 170 of minder normalcdf(0, 170, 169, 6.7) = 0,559 dus dat is 55,9% |
7. | normalcdf(0, 175,
166, X) = 0,898 Y1 = normalcdf(0, 175, 166, X) en Y2 = 0,898 window bijv. Xmin = 0, Xmax = 10, Ymin = 0, Ymax = 1 intersect levert X = 7,1 cm |
8. | één persoon:
P(klasse 5) = 0,31 en dus P(niet-klasse 5) = 0,69 twee van de vier personen: 0,312 • 0,692 • (4 nCr 2) = 0,27 (het kan ook met binompdf(4, 0.31, 2) ) opm: omdat het zo'n groot aantal vrouwen is doen we alsof dit een trekking met terugleggen is. eigenlijk is het correcte antwoord: 155/500 • 154/499 • 345/498 • 344/497 • (4 nCr2) = 0,275248... |
9. | 141 uur en 39
minuten is 14139/60
uur = 141,65 uur. 3,31 + 21/(141,65 - 148) = 3,31 - 3,30708 ≈ 0 of: 0 = 3,31 + 21/(t - 148) ⇒ -3,31 = 21/(t - 148) ⇒ -3,31(t - 148) = 21 ⇒ -3,31t + 489,88 = 21 ⇒ -3,31t = -468,88 ⇒ t = 141,6555.. uur = 141 + 0,6555... uur 0,6555 uur is 0,6555 • 60 = 39,3 minuten. |
10. | Op dat moment is het
percentage 94, dus de spanning 0,94 • 3,2 = 3,008 3,008 = 3,31 + 21/(t - 148) GR: Y1 = 3,008 en Y2 = 3,31 + 21 : (X - 148) window bijv. Xmin = 0, Xmax = 200, Ymin = 0, Ymax = 6 intersect geeft t = 78,46 De helft van de stand-by tijd is 0,5 • 141,65 = 70,825. De telefoon is op dat moment dus niet op de helft van zijn stand-by tijd. |
11. | 2,4 = -0,01t
+ 3,2 ⇒ -0,8 = -0,01t
⇒ t = -0,8/-0,01
= 80 uur Het verschil is 124,9 - 80 ≈ 45 uur |
12. | 1/6 • 1/6 • 1/6 = 1/216 |
13. | 0211, 0121, 0112,
2011, 2101, 2110, 1021, 1012, 1201, 1210, 1102, 1120 2200, 2020, 2002, 0220, 0202, 0022, 1111 Dat zijn 19 manieren. of: bij 0112 voor de 0 vier plaatsen, daarna voor de 2 drie plaatsen is totaal 4•3 = 12 manieren bij 0022 voor de nullen 4 nCr 2 = 6 manieren 1111 op 1 manier. 12 + 6 + 1 = 19. |
14. | P(één pakje van de
stapel) = 2/6 en P(pakje aan een ander) = 1/6 P(drie keer pakje aan een ander en één keer zelf) = (1/6)3 • (2/6) • (4 nCr 1) = 0,00617 (= 1/162) |
15. | P(pakje van een
ander) = P(twee gelijke) = P(11, 22, 33, 44, 55, 66) = 6/36
= 1/6 P(nep pakje) = 2/3 P(pakje van ander én nep pakje) = 1/6 • 2/3 = 1/9 |
16. | P(eentje van eigen
stapel) = P(twee verschillende, geen 7) Wél 7: 16, 25, 34, 43, 52, 61 = 6 mogelijkheden 2 dezelfden : 11, 22, 33, 44, 55, 66 = 6 mogelijkheden Er blijven dus 36 - 6 - 6 = 24 mogelijkheden over, dus de kans op een pakje van je eigenstapel openmaken is 24/36 = 2/3 Dit is binomiaal met n = 20, p = 2/3 P(X > 10) = 1 = P(X ≤ 10) = 1 - binomcdf(20, 2/3, 10) = 0,908 |
17. | De helling van k
is -6 f'(x) = 2x - 6 dus f '(0) = -6 g'(x) = 3x2 - 6 dus g'(0) = -6 De hellingen zijn dus gelijk. |
18. | (x - 1)(x2
+ x - 5) = 0 ⇒ x -
1 = 0 of x2 + x - 5 = 0 De eerste levert x = 1 De tweede is met de ABC-formule op te lossen (a = 1, b = 1, c = -5) Dat geeft x = (-1 ± √(1 + 20))/2 = -1/2 + 1/2√21 of -1/2 - 1/2√21 De x-coördinaten zijn dus 1 en -1/2 + 1/2√21 en -1/2 - 1/2√21 |
19. | Voor een top
geldt g'(x) = 0 g'(x) = 0 ⇒ 3x2 - 6 = 0 ⇒ 3x2 = 6 ⇒ x2 = 2 ⇒ x = Ö2 of x = -Ö2 x = Ö2 geeft g(x) = (Ö2)3 - 6Ö2 + 5 = 2Ö2 - 6Ö2 + 5 = -4Ö2 + 5 x = -Ö2 geeft g(x) = (-Ö2)3 - 6 • -Ö2 + 5 = -2Ö2 + 6Ö2 + 5 = 4Ö2 + 5 Tussen y = -4Ö2 + 5 en y = 4Ö2 + 5 ligt inderdaad y = 5 M is daarom wel exact het midden van lijnstuk A. |
20. | h(2) = 0 2p - 6 • 2 + 5 = 0 ⇒ 2p - 12 + 5 = 0 ⇒ 2p - 7 = 0 ⇒ 2p = 7 ⇒ p = 2log7 |