HAVO WB1, 2008 - II
Golfhoogte

Bij de beoordeling van de veiligheid van de Nederlandse kust wordt onder andere de golfhoogte onderzocht. De golfhoogte is het hoogteverschil tussen een golftop en het daarop volgende golfdal boven een vast punt op de zeebodem. Zie de figuur hiernaast.

In de figuur hieronder  is de hoogte van het wateroppervlak boven een vast punt in de Noordzee uitgezet tegen de tijd. De stippellijn geeft de gemiddelde waterhoogte in dit tijdsinterval aan. We noemen dit de waterstand.

In deze figuur is te zien dat de golfhoogte niet voor elke golf gelijk is. Daarom wordt ook wel gekeken naar de gemiddelde golfhoogte. Er blijkt een verband te bestaan tussen de gemiddelde golfhoogte g in meter en de waterstand w in meter ten opzichte van NAP. Bij Hoek van Holland is de gemiddelde golfhoogte goed te benaderen met de volgende formule:

g(w) = 4,82 + 0,60w − 0,0063 • (7,0 − w)3,13 , met g en w in meter en w < 7,0

Tijdens een storm komen gemiddelde golfhoogtes van 5,0 meter voor.

3p. 1.

Bereken de waterstand bij Hoek van Holland die hierbij hoort. Geef je antwoord in meter ten opzichte van NAP, afgerond op één decimaal.

Het blijkt dat de golfhoogte bij elke waterstand bij benadering normaal verdeeld is met een standaardafwijking van 0,60 meter.

Bij Hoek van Holland wordt dijkbewaking ingezet wanneer de waterstand tot minstens 2,8 meter boven NAP is gestegen.

4p. 2.

Bereken hoeveel procent van de golven een golfhoogte heeft van meer dan 7,0 meter wanneer de waterstand 2,8 meter boven NAP is. Rond je antwoord af op hele procenten.

Bij een bepaalde waterstand bij Hoek van Holland heeft 25% van de golven een golfhoogte van meer dan 4,0 meter.

6p. 3.

Bereken bij deze waterstand hoeveel procent van de golven een golfhoogte heeft van meer dan 5,0 meter.

 

Een gokje wagen.

Een viervlaksdobbelsteen is een dobbelsteen met de vorm van een regelmatig viervlak. Met zo’n dobbelsteen kun je 1, 2, 3 of 4 gooien. Op de foto zie je de situatie waarin er 1 is gegooid. In deze opgave gaan we uit van een zuivere viervlaksdobbelsteen.

 

4p. 4.

Bereken de kans dat in vier worpen achter elkaar er vier maal een verschillend cijfer wordt gegooid.

De volgende vragen gaan over een spel met deze dobbelsteen. De inleg is € 2,75. Een speler die het spel speelt, mag een aantal keren met de dobbelsteen gooien. De gegooide cijfers worden bij elkaar opgeteld. Als de speler stopt bij een totaal van 1, 2, 3 of 4, dan krijgt hij dit aantal in euro’s uitgekeerd. Als de speler in totaal 5 of meer gegooid heeft, dan wordt er niets uitgekeerd. Zie de volgende tabel.

Totaal na één of
meer worpen
Uitkering Winst voor
de speler
1 € 1,- - € 1,75
2 € 2.- - € 0,75
3 € 3,-   € 0,25
4 € 4.-   € 1,25
5 of meer € 0,-  -€ 2,75

Iemand wil één keer het spel spelen. Hij hanteert bij zijn spel de volgende strategie. Wanneer hij een totaal van 4 (of meer) heeft bereikt, stopt hij. Zolang het totaal minder dan 4 is, gaat hij door met gooien.

Het totaal van 4 kan op verschillende manieren worden bereikt. Dit kan in één worp maar ook in twee, drie of vier worpen.

7p. 5. Bereken de kans dat hij een totaal van 4 bereikt met deze strategie.

Iemand anders speelt het spel volgens een andere strategie. Zijn strategie is als volgt:

− Als hij bij de eerste worp 1 gooit, gooit hij nog één keer.
− Als hij 2, 3 of 4 gooit, stopt hij
.

In de figuur hiernaast  is dit schematisch weergegeven. Hij speelt 80 spelletjes met deze strategie.

4p. 6. Bereken hoeveel winst of verlies hij kan verwachten.

 

Koffiekan.

Bij het zetten van koffie wordt soms een koffiezetapparaat gebruikt. Deze opgave gaat over een koffiezetapparaat waarbij de koffiekan, zonder het handvat en de bovenrand, de vorm heeft van een aan twee kanten afgeknotte bol.
De hoogte
h (in cm) van de vloeistofspiegel in de koffiekan wordt gemeten ten opzichte van de onderkant van de koffiekan. Zie de volgende figuur
.

V(h) is het volume (in cm3) van de vloeistof (koffie) in de koffiekan als de hoogte van de vloeistofspiegel h cm is.
Er geldt:   V(h) = 33πh + 4πh2 - 1/3πh3

In deze opgave gaan we ervan uit dat de hete koffie vanaf het begin met constante snelheid de koffiekan in stroomt. Na precies 8 minuten staat de vloeistofspiegel op 9,2 cm hoogte. Hieruit kun je afleiden dat er 2,5 cm3 koffie per seconde in de koffiekan stroomt.

3p. 7. Toon dit met een berekening aan.
3p. 8.

Bereken na hoeveel seconden de vloeistofspiegel in de koffiekan op 3,0 cm hoogte staat. Rond je antwoord af op een geheel getal.

In één kopje gaat 120 ml (120 cm3) koffie. Op de koffiekan staan streepjes die horen bij het vloeistofniveau voor 2, 3, 4, ..., 10 kopjes. In de figuur hieronder zijn deze streepjes voor 2 en 10 kopjes al aangegeven. De schaal van deze figuur is 1 : 2.

4p. 9.

Teken in de figuur het streepje dat hoort bij 6 kopjes. Licht je werkwijze toe.

Nadat er koffie is gezet, wordt het koffiezetapparaat uitgeschakeld. De koffie in de kan koelt vervolgens af. Bij het uitschakelen heeft de koffie een temperatuur van 80 °C. In de volgende tabel is het temperatuurverloop van de koffie te zien. Je ziet dat de tijd t is gemeten in minuten, waarbij t = 0 het moment van uitschakelen is. De temperatuur T is gemeten in °C.

t (in minuten) 0 10 20 30 40 50 60
T(in ºC) 80 59 50 44 40 37 35

De temperatuur in de keuken waar het koffiezetapparaat staat, is 23 °C.
Een formule die het temperatuurverloop van de koffie redelijk benadert, is van
de vorm T = 23 + b • gt .
Je kunt de waarden van
b en g berekenen door gebruik te maken van het eerste en het laatste meetpunt. Met de gegevens van het eerste meetpunt, t = 0 en T = 80 , kun je de waarde van b berekenen. Daarna kun je met behulp van de gegevens van het laatste meetpunt, t = 60 en T = 35 , de waarde van g berekenen.

6p. 10.

Bereken op algebraïsche wijze de waarden van b en g. Rond daarna de waarde van g af op twee decimalen.

Een formule gebaseerd op alle meetgegevens uit de tabel is: T = 23 + 49 • 0,975t  met t in minuten en T in °C.
De snelheid (in °C per minuut) waarmee de koffie afkoelt op
t = 5 is goed te benaderen met een differentiequotiënt op het interval [5; 5,001].

3p. 11.

Benader op deze manier de snelheid van afkoelen op t = 5 in °C per minuut. Rond je antwoord af op twee decimalen.

 

Eén tegen 100.

Een bekend spel is ‘Eén tegen 100’. Hierin moet één kandidaat het opnemen tegen 100 tegenspelers. In deze opgave wordt gewerkt met een vereenvoudigde versie van het spel.

Bij dit spel worden er vragen gesteld waarbij steeds drie mogelijke antwoorden worden aangeboden. Eén daarvan is het goede antwoord.

Als de kandidaat dit goede antwoord kiest, gaat hij door naar de volgende vraag. De tegenspelers die het goede antwoord hebben gegeven, gaan ook door naar de volgende vraag. De rest valt af. Als de kandidaat een fout antwoord geeft, is het spel afgelopen.

De eerste vraag is voor de kandidaat geen probleem. Van de 100 tegenspelers weten er 48 het goede antwoord. De overige 52 tegenspelers kiezen elk willekeurig één van de drie mogelijke antwoorden.

4p. 12.

Bereken de kans dat er bij het begin van de tweede vraag nog meer dan 65 tegenspelers over zijn.

Voordat de tweede vraag gesteld wordt, zijn er nog 70 tegenspelers over. Ook bij de tweede vraag weet de kandidaat weer het goede antwoord. Bij een deel van de tegenspelers is dit ook het geval. De rest kiest weer willekeurig één van de drie mogelijke antwoorden. Na vraag 2 blijken er nog 54 tegenspelers over te zijn.

4p. 13.

Bereken hoeveel van de 70 tegenspelers bij vraag 2 naar verwachting hebben gegokt.

Bij dit spel kan de kandidaat bij elke vraag geld verdienen. Na elk goed antwoord verdient hij een bedrag. Dit bedrag kan worden berekend met de volgende formule:

      B = a/t100000

Hierin is B het verdiende bedrag in euro’s, a het aantal afvallers bij de vraag en t het totale aantal tegenspelers bij de vraag.

Na vraag 1 waren er nog 70 tegenspelers over. Na vraag 2 waren er nog 54 tegenspelers over. De kandidaat weet het goede antwoord op vraag 3. De kandidaat hoopt dat hij na vraag 3 al meer dan € 100 000 heeft verdiend.

6p. 14.

Bereken hoeveel tegenspelers er bij vraag 3 minimaal moeten afvallen om dit te bereiken.

Op een gegeven moment is er nog één tegenspeler over. De vragen die nu gesteld worden, zijn zo moeilijk dat zowel de kandidaat als zijn tegenspeler moeten gokken.

4p. 15.

Bereken de kans dat het spel nu na precies twee vragen is afgelopen met de kandidaat als winnaar

Je kunt je afvragen waar een goede kandidaat meer aan heeft: slimme of domme tegenspelers. Wanneer alle tegenspelers de eerste vraag fout beantwoorden, heeft de kandidaat gewonnen maar is het spel ook afgelopen. De kandidaat heeft dan € 100 000 verdiend. Als alle tegenspelers het antwoord goed hebben, verdient de kandidaat helemaal niks. Beter is het als een gedeelte van de tegenspelers doorgaat naar de volgende vraag.

Neem aan dat het spel na de tweede vraag is afgelopen en de kandidaat heeft gewonnen.

3p. 16.

Bereken hoeveel geld de kandidaat maximaal kan hebben verdiend in deze situatie.

Halve cirkel en derdegraadsfunctie.
De functies f en g zijn gegeven door:   f(x) = √(1 - x2 )  en  g(x) = -1/30x3 + x2 - 1,9x + 1,58.
De grafieken van f en g lijken elkaar te raken. Zie de volgende figuur.

De grafieken van f en g raken elkaar echter niet. De vergelijking f (x) = g(x) heeft twee oplossingen.

5p. 17.

Los op voor welke x geldt f (x) < g(x). Rond de grenswaarden van x af op twee decimalen.

De grafiek van f is een halve cirkel. 
Van het vierkant
ABCD liggen de hoekpunten A en D op de x-as zodat OA = OD. De hoekpunten B en C liggen op de halve cirkel.
Om de oppervlakte van vierkant
ABCD uit te rekenen, moet eerst de lengte van een zijde worden bepaald. We stellen daartoe OA = p. Hieruit volgt AD = 2p Met behulp van f (x) = 1− x2 vinden we nu AB = 1− p2 . Door AD gelijk te stellen aan AB kan de lengte van een zijde van het vierkant worden berekend.

5p. 18. Bereken op algebraïsche wijze de exacte oppervlakte van het vierkant.
Het punt T in de figuur is een top van de grafiek van de functie g.
4p. 19. Bereken op algebraïsche wijze de x-coördinaat van het punt T .

UITWERKING
Het officiële (maar soms beknoptere) correctievoorschrift kun je HIER vinden. Vooral handig voor de onderverdeling van de punten.
1. 5 = 4,82 + 0,60w − 0,0063 • (7,0 − w)3,13  
Y1 = 5,  Y2 = 4,82 + 0,60w − 0,0063 • (7,0 − w)3,13  en dan intersect geeft
w
2,0
2. w = 2,8 geeft  g = 4,82 + 0,602,8 − 0,0063 • (7,0 − 2,8)3,13  = 5,94
Het gemiddelde van de golfhoogte is dus 5,94

normalcdf(7.0, 1000000, 5.94, 0,60) = 0,04  dus
4% is hoger dan 7,0 meter 
3. normalcdf(4.0, 100000, X, 0.60) = 0,25
Y1 = normalcdf(4.0, 100000, X, 0.60) en Y2 = 0,25 en dan intersect geeft  X = 3,60
De gemiddelde golfhoogte is dus 3,60
meer dan 5,0 meter is dan  normalcdf(5.0, 100000, 3.60, 0.60) = 0,01 dus
ongeveer 1%
4. Eén mogelijkheid is  bijv. 1-2-3-4 met kans 1/41/41/41/4 = 1/256
Er zijn 4 • 3 • 2 • 1 = 24 zulke mogelijkheden, dus de totale kans wordt  24/256 =
3/32
5. P(in één worp) = P(4) = 1/4
P(in twee worpen) = P(13) + P(31) + P(22) = 1/41/4 + 1/41/4 + 1/41/4 = 3/16
P(in drie worpen) = P(112) + P(121) + P(211) = 1/41/41/4 • 3 = 3/64
P(in 4 worpen) = P(1111) = 1/41/41/41/4 = 1/256
Samen geeft dat een kans van  1/4 + 3/16 + 3/64 + 1/256 =
125/256
6.
worp kans winst
11 1/16 -0,75
12 1/16 0,25
13 1/16 1,25
14 1/16 -2,75
2 1/4 -0,75
3 1/4 0,25
4 1/4 1,25
Het gemiddelde (de verwachtingswaarde) is  
1
/16 • -0,75 + 1/16 • 0,25 + 1/16 • 1,25 + 1/16 • -2,75 + 1/4 • -0,75 + 1/4 • 0,25 + 1/4 • 1,25 = 0,0625
Dat is per keer, dus bij 80 keer spelen is de verwachte winst  80 • 0,0625 =
€5
7. V(9,2) = 33π 9,2 + 4π9,22 - 1/3π • 9,23 = 1202 cm3 
1202 cm3 in 8 • 60 = 480 seconden  betekent  1202/480 =
2,504  cm3/sec en dat is inderdaad ongeveer 2,5. 
8. V(3,0) = 396 cm3 
Bij een snelheid van 2,5 cm3/sec duurt dat dan  396/2,5
158 sec.
9. 6 kopjes is  6 • 120 = 720 cm3 
720 = 33
πh + 4πh2 - 1/3πh3 
Y1 = 720
Y2 = 33
πX + 4πX2 - 1/3πX3  
intersect geeft X = h = 5,122 cm.
Op schaal betekent dat
2,56 cm vanaf de bodem.

Zie hiernaast...

10. t = 0 geeft  80 = 23 + bg0    80 = 23 + b • 1    b = 80 - 23 = 57
t = 60 geeft dan   35 = 23 + 57 • g60 
  12 = 57 • g60    12/57 = g60     g = (12/57)1/60 0,97
11. t = 5  geeft  T(5) = 23 + 49 • 0,9755 66,173689
t = 5,001  geeft  T(5,001) =  23 + 49 • 0,9755,001
66,172596
ΔT/Δt = (66,172596 - 66,173689)/(5,001 - 5)
-1,09 ºC/min.
12. Als er meer dan 65 over zijn, dan moeten meer dan 17 van de gokkers het goed hebben.
Dit is voor de gokkers een binomiaal experiment met n = 52, p = 1/3
P(X > 17) = 1 - P(X
17) = 1 - binomcdf(52, 1/3, 17) = 0,4739
13. Als X spelers gokken, zullen daarvan 1/3X het goed hebben
De andere 70-X mensen wisten het dus zeker.
Dan zijn er uiteindelijk  70 - X + 1/3X mensen over zijn.
70 - X + 1/3X = 54 
  2/3X = 16    X = 24.
Er hebben naar verwachting
24 mensen gegokt.
14. verdiensten bij vraag 1: 100 deelnemers en 30 afvallers:   B1 = 30/100 • 100000 = 30000
verdiensten bij vraag 2:  70 deelnemers en 16 afvallers:  B2 = 16/70 • 100000 = 22857,14
de verwachte verdiensten bij vraag 3 zijn dus  100000 - 30000 - 22857,14 = 47142,86
er zijn 54 deelnemers, dus moet gelden:  47142,86 = a/54 • 100000 
  a = 54 • 47142,86/100000 = 25,45
Dus er moeten
minstens 26 mensen afvallen.
15. Het spel is na precies twee vragen afgelopen, als:
beiden de eerste vraag goed hebben:  kans  1/31/3 = 1/9
de kandidaat de tweede vraag goed heeft en zijn tegenspeler niet:  kans  1/32/3 = 2/9
samen geeft dat een kans  1/92/9 =
2/81.
16. Bij de tweede vraag vallen alle overige spelers af, dus a = t en  B2 = 10000
De kandidaat verdient het meest als B1 maximaal is.
B1 is maximaal als a maximaal is, en dat is 99 kandidaten.
B1 = 99/100 • 100000 = 99000
De totale winst is dan 100000 + 99000 =
€199000.
17. Y1 = (1 - X^2)  en  Y2 = -1/30X^3 + X^2 - 1,9X + 1,58.
intersect geeft  X = 0,53  en   X = 0,66
f < g geldt dan voor  X < 0,53  of  X > 0,66  (lees maar af uit de grafiek: aan de zijkanten ligt f onder g)
Maar het domein van f is  [-1,1]  dus blijft over  
-1
x < 0,53  en  0,66 < x 1
18. 2p = √(1 - p2)
kwadrateren:  4p2 = 1 - p2
⇒  5p2 = 1  ⇒  p2 = 1/5  ⇒  p = √(1/5)     (of  p = -√(1/5) maar die valt af)
oppervlakte is   2p • √(1 - p2) = 2 • √(1/5) • √(1 - 1/5)  = 2 • √(1/5) • √(4/5) = 2 • √
(4/25) = 2 • 2/5 = 4/5
19. Op de top is de afgeleide nul:
g' = -3 • 1/30x2 + 2x - 1,9 = -0,1x2 + 2x - 1,9
De ABC-formule geeft  x = (-2 ±
(3,24))/-0,2 = (-2 ± 1,8)/-0,2 = 1  of  19 
De gevraagde oplossing is
x = 1   (x = 19 is een maximum)