Kaasdoos | |||
In een kaaswinkel is het
mogelijk om Leerdammer kaas te laten verpakken in een cadeauverpakking
van karton. Bij de volgende vragen gaan we steeds uit van een model van deze kaasdoos. Dit model ontstaat door uit een recht driezijdig prisma (zie figuur linksonder) twee gelijke stukken weg te halen. Zie de figuur rechtsonder. |
|||
De lijnen CK, BH, AG, FL zijn
evenwijdig. De afmetingen in beide figuren zijn gegeven in cm. In de figuren hieronder is een punt van een Leerdammer kaas getekend met daarnaast de gehele kaas. De hoogte van deze kaas is gelijk aan DE uit de figuur hierboven en de straal is gelijk aan de afstand van DE tot vlak BHGA |
|||
De Leerdammer kaas wordt in een aantal gelijke punten gesneden, zoals in de figuur hierboven. Elke punt wordt verpakt in een kaasdoos. Hoe kleiner de punten des te meer kaasdozen er nodig zijn. | |||
5p | 8. | Bereken het minimale aantal kaasdozen dat nodig is om al deze punten te verpakken. | |
Er geldt dat CK gelijk is aan 8,125 cm. | |||
3p | 9. | Toon dat aan. | |
Van de kaasdoos van de
rechterfiguur helemaal bovenaan kan de oppervlakte berekend worden. Van vierhoek BHKC is al berekend dat de oppervlakte afgerond gelijk is aan 37,5 cm2. |
|||
7p | Bereken de oppervlakte van de gehele kaasdoos. Geef je antwoord in hele cm2 nauwkeurig. | ||
De kaasdoos
wordt zo gekanteld dat hij met vlak AFEDCB horizontaal op een tafel
ligt. Zie de figuur hiernaast. In de figuur hieronder is het aanzicht van de kaasdoos getekend in de kijkrichting evenwijdig met AB, op schaal 1 : 2. |
|||
Rechts is ook een begin getekend van het aanzicht van de kaasdoos waarbij de kijkrichting evenwijdig is aan CD, schaal 1 : 2. | |||
7p | 11. | Maak de tekening van dit tweede aanzicht af. Zet alle letters erbij. |
|
|||
Zandbak | |||
In een hoek van een tuin wordt een zandbak
gemaakt. Hiervoor worden twee planken van elk 1 meter lengte gebruikt.
Zie de figuur hieronder. De planken worden zo geplaatst dat het bovenaanzicht van de zandbak een symmetrische vierhoek is. In de figuren rechts is van twee mogelijke situaties het bovenaanzicht op schaal getekend. In de volgende vragen worden de hoeken steeds in radialen uitgedrukt. |
|||
In het bovenaanzicht geldt steeds: | |||
|
|||
De oppervlakte van vierhoek ABCD is dan afhankelijk van de grootte van hoek B. | |||
5p | 12. | Laat met een berekening zien dat de oppervlakte van vierhoek ABCD met hoek B = π/3 groter is dan met hoek B = π/2 | |
In de figuur hiernaast is opnieuw een
bovenaanzicht getekend. De grootte van hoek B noemen we x. Voor de oppervlakte O van vierhoek ABCD geldt dan: O = (sin(x))2 + sin(x)·cos(x) |
|||
4p | Toon de juistheid van deze formule aan | ||
Men besluit de zandbak zo te maken dat de oppervlakte meer dan 1,15 m2 is. | |||
4p | 14. | Bereken voor welke waarden van x dat zo is. Geef je antwoorden in twee decimalen nauwkeurig. | |
4p | 15. | Schrijf het functievoorschrift op van de afgeleide functie O'(x) |
Koord | ||||
Een koord wordt opgehangen aan twee punten
D en E op onderling gelijke hoogte. Het laagste punt van het koord is
punt F. In de figuur hiernaast is deze situatie in een assenstelsel weergegeven. Er geldt dat xD = -2 en xE = 2 De bij het koord horende formule is: y = 0,5 · (ex + e-x)
|
||||
Het opgehangen koord lijkt op een parabool,
maar schijn bedriegt. De parabool die door de punten D, E en F gaat
heeft namelijk alleen deze drie punten gemeenschappelijk met de grafiek
van het koord. In de onderste grafiek zijn zowel de parabool als het koord getekend. Een vergelijking van de parabool die door de punten D,E en F gaat is van de vorm:
Met behulp van de formule voor het koord is aan te tonen dat p
≈ 0,691 |
||||
4p | 16. | Toon dat aan. | ||
In de vragen 17 en 18 nemen we p =
0,691.
Een verticale lijn snijdt de beide grafieken van de onderste figuur in de punten P en Q, rechts van de y-as. |
||||
4p | 17. | Bereken de maximale lengte van lijnstuk PQ. Geef je antwoord in drie decimalen nauwkeurig | ||
In de onderste figuur is niet goed te zien of de hellingscoëfficiënten van de beide grafieken in het punt E gelijk zijn of juist verschillend zijn. | ||||
6p | 18. | Onderzoek met behulp van differentiëren of de hellingscoëfficiënten in het punt E even groot zijn. | ||
OPLOSSINGEN | |||
Het officiële (maar soms beknoptere) correctievoorschrift kun je HIER vinden. Vooral handig voor de onderverdeling van de punten. | |||
1. | Haakjes wegwerken
geeft f(x) = x3 - 2x2
- x + 2 De afgeleide is dus 3x2 - 4x - 1 Het kan ook met de productregel: |
||
2. | De helling bij x =
-3 vinden we door f '(-3) = 3•(-3)2 - 4 • (-3) - 1 =
38 De raaklijn heeft dus de vorm y = 38x + b Punt (-3,-40) invullen geeft -40 = 38 • -3 + b dus b = 74 en de vergelijking wordt y = 38x + 74 |
||
3. | Het moet de lijn zijn
die precies door het maximum van de grafiek gaat. Voer de formule in in de GR en zoek het maximum met CALC - MAXIMUM. Dat geeft x= - 0,2152... en y = 2,1126.... Teken de lijn Y2 = 2,1126..... en snijd die met de grafiek van f met INTERSECT. Dat geeft x = 2,4305... De afstand tussen de punten is dan 2,4305... - - 0,2152... = 2,6457... dus BC = 2,65 |
4. | Toename van 1% is
vermenigvuldigen met factor 1,01. Toename van 15 meter is dus 15 keer vermenigvuldigen met factor 1,01 dat is hetzelfde als vermenigvuldigen met 1,0115. 1,0115 = 1,1609... en vermenigvuldigen met 1,1609... is een toename van ongeveer 16% |
|||
5. | de lijn y
= 0 van x = 0 tot x = 4
de lijn y = 0,195x3 van x = 4 tot x= 15 0,195 • 153 = 658,125 de lijn y = 658,125 van x = 15 tot x = 25 de lijn y = 0 van x = 25 tot x = 30. |
|||
6. | 750 = 0,0001 • V3
• 472 dus V3 = 750 / (0,0001
• 472) = 3395,201.... dus V = (3395,201...)1/3 =
15,0298... Dus de gezochte windsnelheid is 15 m/s (de vergelijking hierboven kan uiteraard ook opgelost worden door beide zijden van het =teken in te voeren in de GR en de knop INTERSECT te gebruiken) |
|||
7. |
Neem WINDOW Xmin = 40 en Xmax = 80 en bijv. Ymin = 0 en Ymax = 20. Dat geeft de grafiek hieronder (met V op de y-as en D op de x-as) |
8. | Noem M het midden van
CK. Dan geldt voor ∠MDK: sin MDK = 5/16 dus
∠MDK = 18,2099...º. Dan is ∠CDK = 2 • 18,2099...º = 36,4199...º De kaaspunten kunnen dus hoogstens een hoek van 36,41º in het midden hebben anders passen ze niet in de dozen. Bij een hoek van 36,41º zijn er 360/36,41 = 9,88... dozen nodig, ofwel 10 dozen. |
||
9. | Driehoek DCK is
gelijkvormig met het driehoekige bovenvlak van het oorspronkelijke
prisma. De factor is 13/16, dus CK = (13/16)•10 = 8,125 |
||
10. | Het oorspronkelijke
bovenvlak is een driehoek met hoogte (Pythagoras)
√(162
- 52) = √231 De oppervlakte was dus 0,5 • 10 • √231 = 5√231 CKD is een verkleining met factor 13/16, en dat geeft voor de oppervlakte een factor (13/16)2 = 0,66015... De oppervlakte van CKD is dus 0,66015... • 5√231 = 50,1675... DKHGLE is een rechthoek waar twee driehoekjes af zijn gegaan. De oppervlakte van de rechthoek was 16 • 14 = 224. De oppervlakte van een driehoekje is 0,5 • 3 • 3 = 4,5 De oppervlakte van DKHGLE is dus 224 - 2 • 4,5 = 215. De totale oppervlakte wordt daarmee 2 • 50,1675... + 2 • 215 + 2 • 37,5 = 605,33... cm2, dus dat is 605 cm2 |
||
11. | |||
C en E zijn zo
getekend dat BC = AE = 3 (dus op schaal 1,5 cm) Vanuit C en E zijn lijnen recht omhoog getrokken totdat een hulplijn (gestippeld) vanuit L,K van het andere aanzicht gesneden wordt. Hetzelfde is gedaan vanuit B en A totdat de hulplijn vanuit G,H gesneden wordt. |
12. | sin (π/3)
= PC/BC = PC/1 = PC dus PC = 0,5 •
√3 cos(π/3) = PB/BC = PB/1 = PB dus PB = 0,5 Voor QC en QD geldt hetzelfde (de figuur is symmetrisch) Oppervlakte ABCD = vierkant + 2 • driehoek = (0,5 • √3)2 + 2 • 0,5 • 0,5 • 0,5√3 Dat geeft ABCD heeft oppervlakte 1,183... Bij een hoek van π/2 heeft ABCD een oppervlakte van 1, dus de figuur met π/3 heeft een grotere oppervlakte |
||
13. | Op dezelfde manier
als hierboven: sin x = PC/1 = PC = QC cos x = PB/1 = PB = QD ABCD = vierkant + 2 • driehoek = (sin x)2 + 2 • 0,5 • sin x • cos x = (sin x)2 + sin x • cos x |
||
14. | Voer de formule voor
O(x) in de grafische rekenmachine bij Y1 en neem Y2 = 1,15 INTERSECT geeft x = 0,9757... of x = 1,3804.... Daar tussenin is de oppervlakte groter dan 1,15. Dus voor 0,98 < x < 1,38 |
||
15. | Met de kettingregel
voor het eerste deel en de productregel voor het tweede deel: O'(x) = 2 • (sin x) • cos x + cos x • cos x + sin x • (-sin x ) |
16. | Neem bijv. x =
2 (het rechter ophangpunt), dan geldt voor het koord y = 0,5
• (e2 + e-2) = 3,76219... De parabool moet ook door dit punt gaan. Invullen geeft 3,76219... = p • 22 + 1 = 4p + 1 ⇒ 4p = 2,76219.... ⇒ p = 0,69054.... ofwel p = 0,691 |
||
17. | De lengte van het
lijnstuk PQ wordt gegeven door het verschil van de y -coördinaten: L = 0,691x2 + 1 - 0,5 • (ex + e-x) Voer deze functie L in in de GR, en bereken met CALC - MAXIMUM de maximumlengte. neem bijv.WINDOW Xmin = 0, Xmax = 2, Ymin = 0, Ymax = 0,3 Dat geeft x = 1,438 en y = 0,204 De maximale lengte van PQ is dus 0,204. |
||
18. | De helling van de
parabool is y' = 2 • 0,691 • x dus
y'(2) = 2,764
De helling van de koordfunctie is y' = 0,5 • (ex + e-x • -1) dus y'(2) = 3,627 De hellingen zijn dus NIET even groot. |
||