HAVO WB12, 2005 - I | ||
Modderstroom | |||||||
|
|||||||
De afstand A (in dm) die de
stenen na één uur hebben afgelegd, wordt beschreven door de formule:
|
|||||||
Hierbij is x de afstand in dm van het midden van een steen tot het midden van steen 0 bij het begin van het proces. | |||||||
3p | Bereken de afstand die steen nummer 2 het eerste uur heeft afgelegd. | ||||||
De stenen gaan met de modder mee de berg af. Elke steen heeft zijn eigen constante snelheid. | |||||||
4p | Van welke stenen
ligt die snelheid het dichtst bij 20 dm per uur? licht je antwoord toe met een berekening. |
||||||
De geoloog heeft de stenen op een rechte lijn loodrecht op de stroomrichting gelegd. Steen nummer 3 zal door de stroom sneller vooruitkomen dan de andere stenen. Het weglengte verschil W dat op die manier tussen steen nummer 3 en steen nummer 6 na één uur ontstaat is afgebeeld in de figuur hiernaast. | |||||||
3p | Toon aan dat het weglengteverschil W tussen steen nummer 3 en steen nummer 6 na één uur 9 cm is. | ||||||
Op een gegeven moment meet de geoloog een weglengteverschil W tussen steen nummer 3 en steen nummer 6 van 83 cm. | |||||||
4p | Bereken de totale afgelegde weg
van de steen met nummer 3 gerekend vanaf de plek waar de geoloog de
stenen in de modderstroom gelegd heeft. Geef je antwoord in cm nauwkeurig. |
||||||
Zeegolven | ||||||||||||||
De meeste golven in de oceanen worden
veroorzaakt door de wind. Hierbij gaat elk waterdeeltje afwisselend omhoog
en omlaag. Als het water niet stroomt, komen de waterdeeltjes bij deze
golfbeweging weer op hun oorspronkelijke plaats terug. Gebleken is dat ze
niet verticaal op en neer gaan, maar een cirkelbaan maken in een verticaal
vlak. De diameter van zo'n cirkel is kleiner naarmate het waterdeeltje
dieper onder het zeeoppervlak ligt. Zie de figuur hieronder. De diameter van de cirkelbaan die een waterdeeltje aan het oppervlak maakt, is gelijk aan de hoogte van de golf (= verschil tussen maximale en minimale hoogte van de golf). |
||||||||||||||
Het is gebleken dat het verband tussen de
diameter van de cirkelbaan en de diepte van het waterdeeltje exponentieel
is. In een bepaalde situatie geldt de volgende formule:
Hierin is: |
||||||||||||||
3p | Bereken hoeveel keer zo groot de diameter op 0 meter diepte is als de diameter op 25 meter diepte. | |||||||||||||
Bij een golfhoogte van 5 meter is onderzoek
gedaan naar het verband tussen de diepte van het waterdeeltje en de
diameter van de bijbehorende cirkel. Een gedeelte van de resultaten is te
zien in de volgende tabel:
|
||||||||||||||
3p | Laat door een berekening zien dat de gegevens in bovenstaande tabel ongeveer passen in een exponentieel model. | |||||||||||||
De diameter d van de
cirkelbaan van een waterdeeltje is niet alleen afhankelijk van de diepte
van het waterdeeltje maar ook van de golflengte en de hoogte van de golf. Er geldt de volgende formule: Hierin is: |
||||||||||||||
4p | Bereken met behulp van deze
gegevens de golflengte aan het zee-oppervlak. Geef je antwoord in cm nauwkeurig. |
|||||||||||||
Onderzoekers die in een duikboot
in de oceanen de zwaartekracht bepalen, moeten om nauwkeurige
meetresultaten te krijgen geen last hebben van bewegingen in het water. Ze
gaan daarom zo diep duiken dat de diameter van de cirkelbaan van een
waterdeeltje op de betreffende diepte niet groter is dan 0,01 mm.
Bij de volgende vraag gaan we ervan uit dat aan het zee-oppervlak de golfhoogte 5 meter is en de golflengte 100 meter. |
||||||||||||||
5p | Bereken vanaf welke diepte de diameter van de cirkelbaan van de waterdeeltjes kleiner is dan 0,01 mm. Rond je antwoord af op gehele meters. | |||||||||||||
Neem aan dat op een diepte van
10 meter de diameter d gelijk is aan 0,2. In deze situatie zijn
verschillende waarden van H en L mogelijk. Er bestaat een verband tussen L
en H. Zie de figuur hiernaast. De gegeven formule d = H • e(-2πx/L) kan voor deze situatie worden omgewerkt tot een formule waarbij H wordt uitgedrukt in L. |
||||||||||||||
3p | Druk H uit in L. | |||||||||||||
Uitkijktoren | ||
Om bij mooi strandweer de mensen in zee in de
gaten te kunnen houden gebruikt de strandwacht een lichtgewicht
uitkijktoren. Het frame is gemaakt van aluminium buizen. Bovenaan het
frame is een zeil bevestigd dat dient als afdakje. Daaronder bevindt zich
de zitplaats met een rug- en een voetsteun voor de strandwacht. Hieronder
is een model van de uitkijktoren getekend. Van de buizenconstructie is een gedeeltelijk bovenaanzicht gemaakt (zonder zeil, ladder, voet- en rugsteun en opstaande buizen) met de maten daarin in centimeters. Zie de rechterfiguur. |
||
De rechthoeken ABCD, EFGH en PQRS liggen in
evenwijdige vlakken. LM en QR zijn evenwijdig aan BC. De middens van deze drie rechthoeken liggen recht boven elkaar. De buizen AK, BL, CM en DN zijn elk 400 cm lang. |
||
2p | Teken in het bovenaanzicht de opstaande buizen. | |
De uiteinden van de ladder van de
uitkijktoren zijn bevestigd aan de buizen AB en KL. De ladder is overal even breed en heeft de breedte van KL. |
||
4p | Bereken de lengte van de ladder | |
6p | Bereken de hoek die buis BL met grondvlak ABCD maakt. | |
De uitkijktoren heeft, afgerond op hele centimeters, een hoogte van 510 cm. Mom de uitkijktoren te demonteren wordt hij gekanteld om ribbe CD zó, dat ribbe RS ook op de grond komt. CD en RS komen dan in ;één horizontaal vlak te liggen. In de figuur hieronder is een aanzicht in de richting van B naar A getekend van de gekantelde uitkijktoren, met hulplijnen die de oorspronkelijke hoogte 510 cm aangeven. Verder zijn er enkele afstanden in centimeters aangegeven. | ||
5p | Bereken h. | |
Labolift | |||||
|
|||||
Met behulp van de draaiknop kan de
afstand tussen T en S worden gevarieerd. Als de afstand TS verandert,
verschuiven de punten P en Q in het vooraanzicht: P schuift van B
naar A en van A naar B; Q schuift van E naar F en terug. Hierbij geldt
steeds dat PC = TS = QD. De volgende maten zijn gegeven: AB = FE = 11 cm, BC = ED = 4 cm en PS = CT = TD = SQ = 16 cm. |
|||||
5p | Bereken de kleinst mogelijke
afstand tussen A en F. Geef deze afstand in centimeters. Rond af op één decimaal |
||||
De hoek, in graden, tussen RP en PC wordt α genoemd. | |||||
3p | Bereken de kleinste waarde die
α
kan aannemen. Geef je antwoord in gehele graden. |
||||
|
|||||
5p | Bereken na hoeveel seconden de hoogte van het draagvlak dan gelijk is aan 20 cm. | ||||
Nadat er voor
gezorgd is dat punt P zich weer in A bevindt, wordt de draaiknop langzamer
rondgedraaid zodat P met een constante snelheid van 0,2 cm per seconde in
de richting van B beweegt. Voor de hoogte h, in cm, van het draagvlak geldt de formule: Hierin is t de tijd in seconden die verstreken is vanaf het moment dat P vanuit punt A in de richting van B beweegt. |
|||||
|
|||||
3p | Bereken met behulp van differentiëren de formule van dh/dt . | ||||
4p | Onderzoek op welk tijdstip het draagvlak zich met dezelfde snelheid beweegt als het punt P. | ||||
Derdegraadsfuncties | ||||||
Gegeven is de functie f (x)
= -x3 + 27x + 44 De punten A en B zijn de toppen van de grafiek van f. Zie de bovenste grafiek hiernaast. Deze toppen liggen even ver van de y-as |
||||||
5p | Toon dit aan met behulp van differentiëren. | |||||
Q is het snijpunt van de grafiek van f met de y-as. De lijn k door Q evenwijdig aan de x-as snijdt de grafiek ook nog in de punten P en R. Zie de onderste figuur hiernaast. | ||||||
5p | Bereken de lengte van PR. Rond je antwoord af op twee decimalen. |
|||||
Een familie van functies is gegeven door h(x) = (x + 4)(p + 4x - x2 ), waarbij p elk reëel getal kan voorstellen. | ||||||
4p | Toon aan met behulp van algebra dat er een waarde van p is waarbij de bijbehorende functie h gelijk is aan de functie f. | |||||
De grafiek van h heeft
twee toppen A en B. Punt A ligt links van de y-as en punt B ligt
rechts van de y-as. Aangetoond kan worden dat de x-coördinaten van deze twee toppen (xA en xB) als volgt afhangen van de waarde van p: |
||||||
3p | Bereken algebraïsch voor welke waarde van P geldt dat xB = 8. | |||||
OPLOSSINGEN | |||||||||||||||||
Het officiële (maar soms beknoptere) correctievoorschrift kun je HIER vinden. Vooral handig voor de onderverdeling van de punten. | |||||||||||||||||
1. | Bij steen nummer 2 hoort x = 2, en A(2) = -0,1 • 22 + 0,6 • 2 + 19,4 = 20,2 dm | ||||||||||||||||
2. | -0,1x2 +
0,6x + 19,4 = 20 ⇒ -0,1x2
+ 0,6x - 0,6 = 0 ABC formule met a = -0,1 en b = 0,6 en c = -0,6 geeft x ≈ 1,27 of x ≈ 4,73 Het dichtst daarbij liggen steen 1 en steen 5 of
|
||||||||||||||||
3. | A(3) = 20,3 en A(6) = 19,4 en het verschil daartussen is 0,9 dm = 9cm. | ||||||||||||||||
4. | per uur neemt het
verschil 9 cm toe (zie vraag 3) voor een verschil van 83 cm is dus 83/9 uur nodig. Steen 3 legt 203 cm per uur af, dus in 80/9 uur is dat 80/9 • 203 ≈ 1872 cm. |
||||||||||||||||
5. | d(0) = 3 d(25) = 3 • 0,6725 ≈ 0,00012358... dat is 3/0,00012358... ≈ 22291 keer zo groot |
||||||||||||||||
6. | Over de eerste 5
meter is de groeifactor 1,06/5 = 0,212 Bij 15 meter zou dat geven 1,060 • 0,2122 = 0,0476... en dat is inderdaad ongeveer 0,048 |
||||||||||||||||
7. | 1,06 = 5 • e(-2π•5/L)
⇒ e(-2π•5/L)
= 1,06/5 = 0,212
⇒
-10π/L
= ln(0,212) ≈ -1,55 ⇒ L = -10π/-1,55 ≈ 20,25306... dus dat is ongeveer 20,25 meter. |
||||||||||||||||
8. | d = 5
• e -2πx/100
en 0,01 mm is 0,00001 m dus 0,00001 = 5 • e -2πx/100
dus e -2πx/100 = 0,00001/5 = 0,000002 ⇒ -2πx/100 = ln(0,000002) ≈ -13,122 ⇒ x ≈ -13,122 • 100/-2π ≈ 208,849 Dus vanaf ongeveer 209 meter. |
||||||||||||||||
9. | 0,2 = H • e(-20π/L) |
||||||||||||||||
10. | |||||||||||||||||
11. | Teken ABKL plat. En
teken de loodrechte projectie K' van K op AB. Dan is AK' = 0,5(AB - KL) = 0,5(150 - 60) = 45 en verder is gegeven dat AK = 400 Pythagoras in AK'K: 4002 = 452 + KK'2 ⇒ KK'= √(4002 - 452 ) = √(157975) ≈ 397 cm. |
||||||||||||||||
12. | Noem L' de
loodrechte projectie van L op het grondvlak. In het bovenaanzicht is te zien dat BL'2 = 452 + 902 dus BL' = √(10125) In driehoek BLL' geldt dan cos(ÐL'BL) = BL'/BL = Ö(10125)/400 ≈ 0,25 Dus de gevraagde hoek is cos-1 (0,25) ≈ 75º |
||||||||||||||||
13. | Noem R' de projectie
van R op ABCD dus in het aanzicht de projectie van R op AD. Dan geldt tan ∠RDR' = RR'/ R'D = 510/50 en daaruit volgt dat ∠RDR' ≈ 84,40066º Dan geldt sin 84,40066º = hoogte van B/260 ⇒ hoogte van B = 260 • sin 84,40066º ≈ 259 cm. |
||||||||||||||||
14. | De kleinst mogelijk
afstand wordt bereikt als punt P zich in A bevindt. Dan is AC = PC = 15 en verder is AR = RC = 8 Stel dat de hoogtelijn vanuit R op AC in driehoek ACR lengte h heeft Dan geldt h2 + 7,52 = 82 ⇒ h = √(82 - 7,52 ) = √7,75 De afstand tussen A en F is 4 keer deze hoogte: 4√7,75 ≈ 11,1 cm |
||||||||||||||||
15. |
α
is minimaal als P in A is, dan is in driehoek ACR: cosα
= 7,5/8 Daaruit volgt α ≈ 20º |
||||||||||||||||
16. | Als AF 20 is, dan is
de hoogte van driehoek ACR gelijk aan 5. Noem deze hoogtelijn vanuit R op AB dan RR', dan geldt PR'2 + 52 = 82 ofwel PR' = √(82 - 52 ) = √39 PC is dan 2√39 AP is dan 15 - 2√39 ≈ 2,51 Dat gebeurt dus na 2,51/0,3 ≈ 8,4 seconden. |
||||||||||||||||
17. | |||||||||||||||||
18. | Voer in de GR in: Y1 = √(124 + 24t - 0,16t2 ) Y2 = (Y1(X+ 0,001) - Y1(X))/0,001 Y3 = 0,2 Omdat Y2 nu een benadering is voor dh/dt is de gevraagde t de x-coördinaat van het snijpunt van Y2 en Y3. Calc - intersect levert t ≈ 39 |
||||||||||||||||
19. | f '(x)
= -3x2 + 27 -3x2 + 27 = 0 ⇒ 3x2 = 27 ⇒ x2 = 9 ⇒ x = 3 ∨ x = -3 Dus liggen de toppen even ver van de y-as. |
||||||||||||||||
20 | x = 0 geeft y
= 44 dus k is de lijn y = 44 44 = -x3 + 27x + 44 ⇒ -x3 + 27x = 0 ⇒ x(-x2 + 27) = 0 ⇒ x = 0 ∨ x2 - 27 = 0 ⇒ x = 0 ∨ x = √27 ∨ x = -√27 De laatste twee waarden zijn de x-coördinaten van R en P. De afstand daartussen is 2√27 ≈ 10,39 |
||||||||||||||||
21. | haakjes wegwerken: xp + 4x2 - x3 + 4p + 16x - 4x2 = -x3 + x(p + 16) + 4p Daaraan is te zien dat p + 16 = 27 dus p = 11 Als p = 11 is 4p inderdaad ook gelijk aan 44. |
||||||||||||||||
22. |
Dus p = 176 |