HAVO WB12, 2008 - I | ||
Horizontale lijnen | ||
In de volgende figuur zie je de grafiek van de functie f die gegeven is door f (x) = 6x − x2 en enkele horizontale lijnen. Deze lijnen horen bij de familie van lijnen y = p met p ≥ 0. |
||
Een van de horizontale lijnen y = p heeft slechts één punt gemeenschappelijk met de grafiek van f. |
||
5p. | 12. | Bereken op algebraïsche wijze de bijbehorende waarde van p. |
In de figuur hieronder zie je dat de grafiek van f door een horizontale lijn y = p gesneden wordt in de punten A en B. Door de punten A en B zie je ook twee verticale lijnen die de x-as snijden in D en C. |
||
De x-coördinaat van A noemen we a, met 0 < a < 3. Voor de oppervlakte S van rechthoek DCBA geldt dan de formule S = (6 − 2a) • (6a − a2) |
||
3p. | 13. | Leid deze formule af. |
Er is één horizontale lijn y = p waarbij de oppervlakte van rechthoek DCBA maximaal is. | ||
6p. | 14. | Bereken exact de waarde van a in deze situatie. |
Kegel. | ||
Van een kegel met top T is de diameter van de grondcirkel (AB) 20 cm. Zie de volgende figuur. De afstand van punt T langs de kegelmantel tot de grondcirkel (TA) is 26 cm. |
||
De kegel wordt doorsneden met een vlak evenwijdig aan het grondvlak op hoogte 20 cm. In de figuur is de snijcirkel onder punt T aangegeven. Het gedeelte van de kegel boven het snijvlak is een kleinere kegel met dezelfde top T . |
||
5p. | 15. |
Bereken de exacte verhouding van de inhouden van de oorspronkelijke kegel en de kleinere kegel. |
Voor de oppervlakte O van een kegelmantel geldt de formule: O = πr √(r2+h2).Hierin is r de straal van de grondcirkel en is h de hoogte van de kegel. Er worden kegels bekeken met hoogten die variëren tussen 10 en 20 cm en met een vaste oppervlakte van de kegelmantel van 300 cm2. |
||
5p. | 16. |
Bereken welke waarden de diameters van de grondcirkels van deze kegels kunnen aannemen. |
Combi-functie | ||
De functie f heeft een voorschrift dat een combinatie is van twee functievoorschriften: |
||
De grafiek van f bestaat dus ook uit twee delen. Deze twee delen sluiten in het punt (2, 3) weliswaar precies op elkaar aan, maar de hellingen van de twee grafiekdelen in dit punt zijn verschillend. Zie bovenstaande figuur. |
||
5p. | 17. | Bereken met behulp van differentiëren hoe groot die hellingen zijn. |
De grafiek uit deze figuur wordt eerst evenwijdig aan de x-as en vervolgens evenwijdig aan de y-as zo verschoven dat de top T van de grafiek in de oorsprong (0, 0) komt te liggen. Bij de nieuwe grafiek die daardoor ontstaat, hoort een andere combinatie van twee functievoorschriften. |
||
5p. | 18. |
Geef een functievoorschrift dat hoort bij het linkerdeel van de nieuwe grafiek. Licht je werkwijze toe. |
UITWERKING | ||
Het officiële (maar soms beknoptere) correctievoorschrift kun je HIER vinden. Vooral handig voor de onderverdeling van de punten. | ||
1. | Een
rechte lijn door (0, 23.2) en (36, 36.0) opstellen. hellinggetal is a = (36.0 - 23.2)/(36 - 0) = 0,3556 begingetal is b = 23.2 De lijn is dus V = 0,3556 • t + 23,2 0,3556 • t + 23,2 = 45,3 ⇒ 0,3556t = 22,1 ⇒ t = 62,16 en dat is in 2022 |
|
2. | G'= -2
• 0,125t + 6,33 = -0,25t + 6,33 = 0 ⇒
0,25t = 6,33 ⇒ t = 25,32 Invullen geeft G(25,32) = -0,125 • 25,322 + 6,33 • 25,32 + 279 = 359,1378 ≈ 359 kilo Aflezen geeft een maximale G van ongeveer
378 kilo |
|
3. | 2000 is
t = 40 V* = 0,25 • 40 + 25 = 35 en voor de productie daarvan is 4 • 35 = 140 kg graan nodig. G(40) = -0,125 • 402 + 6,33 • 40 + 279 = 332,2 Er blijft dus over 332,2 - 140 = 192,2 en dat is inderdaad ongeveer 192 kg. |
|
4. | Voor V*
kilo vlees is 4 • V* kilo graan nodig. Als er G kilo graan is, dan blijft er dus nog G - 4 • V* kilo over. Dat moet gelijk zijn aan 150: G - 4 • V* = 150 Invullen: -0,125t2 + 6,33t + 279 - 4 • (0,25t + 25) = 150 Het kan natuurlijk via Intersect van de rekenmachine, maar algebraïsch is veel leuker: -0,125t2 + 6,33t +
279 - t + 100 = 150 |
|
5. |
∠DCB
= 108º dus ∠DCM = 180 - 108 = 72º Dan is ∠CDM ook 72º ∠DMC = 180 - 72 - 72 = 36º |
|
6. | ||
7. | Het is
de hoogte van driehoek OMK. Noem die hoogte h. ∠MOK = ∠MDC = 72º MO = 31,0 + 19,16 + 31,0 = 81,16 sin(∠MOK) = sin(72º) = h/MO = h/81,16 Daaruit volgt h = 81,16 • sin(72º) ≈ 77,19 cm |
|
8. | Inhoud = oppervlakte
ster • 140. De ster bestaat uit 6 blauwe en 2 oranje driehoeken zoals hiernaast. blauwe driehoek: hoogte h: sin72 = h/31,0 ⇒ h = 31,0 • sin72 basis b: cos72 = 0,5b/31,0 ⇒ b = 31,0 • cos72/0,5 = 62 • cos72 (dat was de 19,18 trouwens) oppervlakte is 0,5 • (62 • cos 72) • (31,0 • sin72) oranje driehoek: |
|
De totale
oppervlakte is dan: 6 • 0,5 • (62 • cos 72) • (31,0 • sin72) + 2 • 0,5 • 31,0 • 15,5 • tan36 ≈ 2043,6886 Het hele lichaam heeft dan inhoud 140 • 2043,6886 ≈ 286116 dm3 |
||
9. | Een
sinus is maximaal 1 en minimaal -1 De hoogte is dan maximaal 3 • 1 + 7 = 10m en minimaal 3 • -1 + 7 = 4 m. |
|
10. | Plot de
grafiek Y1 = 3*sin(π*X/30) + 7 en
de lijn Y2 = 8 Denk erom dat je rekenmachine op radialen staat (MODE - Radian). window bijv. Xmin = 0, Xmax = 100, Ymin = 0, Ymax = 12 intersect met de juiste twee snijpunten geeft X ≈ 3,245 en X ≈ 86,755 De lengte daartussen is ongeveer 86,755 - 3,245 ≈ 84 m. |
|
11. | Het
maximum is 8 en het minimum is 4, dus de evenwichtslijn is y
= 6 en de amplitude is 2. De afstand tussen het beginpunt met hoogte 4 en het eindpunt met hoogte 6 is 3/4 periode en dat is 48m Een periode is dus 64 m. Kies als oorsprong bijvoorbeeld het punt waar de hoogte 6 meter is (16 meter naast het begin van de sporthalgrafiek) Dan wordt de formule: y = 6 + 2 • sin(2π/64 • x) |
|
12. | het
snijpunt moet dan de top zijn. De top van y = 6x - x2 ligt bij x = 3 (door xTOP = -b/2a of door y' = 6 - 2x = 0 te vinden) Als x = 3 dan is y = 6 • 3 - 32 = 9 Het is dus de lijn y = 9, dus p = 9. |
|
13. | DC = CO
- OD = (6- a) - a = 6 - 2a AD is de y-coördinaat die hoort bij x = a en dat is 6a - a2 Oppervlakte = DC • AD = (6 - 2a) • (6a - a2) en dat is inderdaad de gegeven formule. |
|
14. | In het
maximum van S geldt S'= 0 S = 36a - 6a2 - 12a2 + 2a3 = 36a - 18a2 + 2a3 S' = 36 - 2 • 18a + 3 • 2a2 = 36 - 36a + 6a2 = 0 De ABC formule met a = 6 en b = -36 en c = 36 geeft a = 3 ± √3 en dat geeft 4,73 of 1,27 De juiste oplossing is dus a = 3 - √3 ≈ 1,27 |
|
15. | De
hoogte van de oorspronkelijke kegel vind je door Pythagoras in driehoek
TMA (M midden van AB): h2 + 102 = 262 ⇒ h = 24 De hoogte van het bovenste kegeltje is dan 24 - 20 = 4 De vergrotingsfactor k is dan gelijk aan 24/4 = 6 Voor de inhoud is de verhouding dan k3 = 63 = 216. De kegelinhouden verhouden zich dus als 1 : 216. |
|
16. | h
= 10 geeft 300 =
πr •
√(r2
+ 100) Y1 = 300 en Y2 = πX*√(X^2 + 100) en dan intersect geeft X = 7,60 h = 20 geeft 300 = πr • √(r2 + 400) Y1 = 300 en Y2 = πX*√(X^2 + 400) en dan intersect geeft X = 4,65 De diameter is tweemaal de straal dus dat varieert tussen 9,3 en 15,2 |
|
17. | x
≤ 2: f '= 4 • e(-0,5
+ 0,25x) • 0,25 (die 0,25 komt van
de kettingregel) en f '(2) = 1 x ≥ 2: f ' = 3/2 - 1/2x en f '(2) = 1/2 |
|
18. | Bereken
eerst de top: f '= 0 geeft 3/2 - 1/2x = 0 en dus x = 3, en y = 1 + 3.2 • 3 - 1/4 • 32 = 31/4. De grafiek moet dus 3 naar links geschoven worden en 31/4 omlaag. Dan moet x worden vervangen door (x + 3) en bovendien moet er -31/4 achter de hele formule gezet worden. Dat geeft: y = -1 + 4e(-0,5 + 0,24(x + 3)) - 31/4 |
|