HAVO WB, 2010 - II | ||
Verzet en snelheid | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een racefiets heeft een set voortandwielen en een set achtertandwielen. De racefiets op de foto heeft drie voortandwielen, met 36, 46 en 52 tanden. De acht achtertandwielen hebben 11, 14, 17, 20, 22, 24, 26 en 28 tanden. Door te schakelen kan een wielrenner bepalen over welke tandwielen hij de ketting wil laten lopen. Dit heet de keuze van een bepaald verzet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een wielrenner kiest er bijvoorbeeld voor om
de ketting over het voortandwiel met 52 tanden en over het
achtertandwiel met 20 tanden te laten lopen. Dit betekent dat als hij de
pedalen één keer rond laat gaan, het achterwiel 52/20
= 2,6 keer rondgaat. Bij een keuze van de combinatie 36 : 11 gaat het
achterwiel (afgerond) 3,3 keer rond. Hoe vaker het achterwiel ronddraait
bij één rondgang van de pedalen, hoe zwaarder het verzet is. De
combinatie 36 : 11 levert dus een zwaarder verzet op dan de combinatie
52 : 20. In de tabel hieronder staat een overzicht van alle mogelijke combinaties van een voor- en een achtertandwiel. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2p. | 1. | Geef in deze tabel met kruisjes alle mogelijke combinaties aan van een voor- en een achtertandwiel die een zwaarder verzet opleveren dan de combinatie 52 : 20. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de eindsprint van een wielerwedstrijd haalt een wielrenner een snelheid van 68 km/uur. Hij gebruikt daarbij de combinatie 52 : 11. De diameter van zijn achterwiel inclusief de opgepompte band is 67 cm. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5p. | 2. | Bereken hoeveel keer per minuut de wielrenner de pedalen rond moet trappen om deze snelheid te bereiken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fietsen met een
constante snelheid is in de praktijk niet mogelijk omdat de kracht die
op de pedalen wordt uitgeoefend, afhangt van de stand van de crank. De
grootte van de hoek tussen de crank en de verticale richting in radialen
noemen we α . Zie de figuur hiernaast. In de figuur hieronder is de snelheid v van een wielrenner in km/uur uitgezet tegen α . |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De grafiek in deze figuur is te beschrijven met een formule van de vorm v = p + qsin(r(α − s)). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4p. | 3. | Bepaal mogelijke waarden van p, q, r en s. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hersengewicht. | |||
Niet alle dieren hebben even
zware hersenen. Zwaardere dieren hebben meestal zwaardere hersenen. Het gemiddelde lichaamsgewicht van volwassen dieren van een soort in kg, noemen we G. Het gemiddelde hersengewicht van volwassen dieren van die soort in kg, noemen we H. De grafiek hieronder geeft het verband weer tussen de logaritme van G en de logaritme van H. In deze figuur zijn meetpunten te zien die horen bij een groot aantal soorten zoogdieren. De meetpunten liggen min of meer op een rechte lijn. Deze rechte lijn is ook in deze figuur 2 getekend. |
|
||
|
|||
Het gemiddelde lichaamsgewicht van volwassen katten is 5 kg. | |||
4p. | 4. | Bepaal met behulp van de rechte lijn in de figuur hierboven het gemiddelde hersengewicht van volwassen katten. | |
Een formule die bij de rechte
lijn hoort is log H = 0,767• logG − 2,097 . Er zijn diersoorten waarvan de volwassen dieren een gemiddeld hersengewicht hebben dat 1% is van hun gemiddelde lichaamsgewicht. |
|||
3p. | 5. | Bereken met behulp van de gegeven formule dit gemiddelde lichaamsgewicht. | |
De bovenstaande formule is ook te schrijven als H = a • Gb | |||
5p. | 6. | Bereken de waarden van a en b. Geef je antwoorden in drie decimalen nauwkeurig. | |
Klimhal | ||||
In Enschede staat een klimhal. Zie de foto. De klimhal heeft de vorm van een balk met een vierkant grondvlak waarvan aan de bovenkant twee piramides zijn afgehaald. Aan de onderkant, bij de ingang, ontbreekt een prisma. In de figuur rechtsonder is een model van de klimhal (zonder de ramen) in de balk getekend. EN en FN zijn hulplijnen, met N het midden van GH. |
||||
|
|
|||
De volgende gegevens zijn
bekend: − AM = JK = IL = BE = DF = 5,0 meter; − AB = BC = CD = AD =15,0 meter; − CD = AD =15,0 meter; − AH = CG =16,5 meter; − AJ = AI = KM = LM = 4,0 meter. |
||||
6p. | 7. | Teken op schaal 1 : 250 het aanzicht in kijkrichting BD van het model van de klimhal. Zet alle letters op de juiste plaats. Licht je werkwijze met berekeningen toe. | ||
5p. | 8. | Bereken met behulp van de gegevens over het model de inhoud van de klimhal. | ||
De klimvereniging adverteert met een klimoppervlakte van 800 m2. Aan de binnenkant van de klimhal is een groot deel van de verticale en schuine vlakken ingericht als klimwand. Het vlak dat in het model de hoekpunten I, J, K en L heeft, wordt buiten beschouwing gelaten. Verder is gegeven dat EN = FN ≈15,6 meter. | ||||
5p. | 9. | Bereken met behulp van de gegevens over het model hoeveel procent van alle schuine en verticale vlakken, behalve vlak IJKL , is ingericht als klimwand. | ||
Productfuncties. | |||
De functie f is gegeven door f(x) =
(x −1)•√x . De functie f heeft een minimum. |
|||
6p. | 10. | Bereken exact de waarde van x waarbij dit minimum wordt aangenomen. | |
De functie f behoort tot de familie van functies fa die gegeven zijn door fa(x) = (x - 1) • √(x - a) | |||
4p. | 11. | Bereken op algebraïsche wijze voor welke waarde van a het punt (5, 6) op de grafiek van fa ligt. | |
Golfplaat. | |||
Golfplaat is een bouwmateriaal
dat onder andere foto gebruikt wordt als dakbedekking voor schuren en fietsenstallingen. Als je tegen de zijkant van een golfplaat aankijkt, zie je een aaneenschakeling van gelijke cirkelbogen. Zie de figuur hieronder. Een cirkelboog is een deel van een cirkel. |
|
||
|
|||
In deze figuur vormen de
cirkelbogen AB en BC samen één golf. De cirkel waarvan cirkelboog AB een
deel is, heeft als middelpunt M. Voor het zijaanzicht van de golfplaat
die we in deze opgave bekijken, geldt het volgende: De totale lengte van alle cirkelbogen van het zijaanzicht van de golfplaat is ongeveer 62,8 cm. |
|||
3p. | 12. | Toon dit met een berekening aan. | |
Bij de productie van een golfplaat wordt een vlakke plaat zodanig geperst dat er een golfprofiel ontstaat. De lengte van de golfplaat die zo ontstaat, is gelijk aan de lengte van de oorspronkelijke vlakke plaat. Het materiaal rekt dus uit als de golven in de plaat geperst worden. Zie onderstaande figuur. | |||
|
|||
Als men de totale lengte van de 10 cirkelbogen (62,8 cm) vergelijkt met de lengte AK van de oorspronkelijke vlakke plaat, dan kan men uitrekenen hoeveel het materiaal is uitgerekt. | |||
5p. | 13. | Bereken hoeveel procent het materiaal is uitgerekt. | |
De golfplaat wordt op een balk bevestigd. Zie onderstaande figuur. In deze figuur is de balk grijs gemaakt. De afmetingen van de dwarsdoorsnede van de balk zijn 4 cm bij 4 cm. | |||
|
|||
De schroeven worden bij T verticaal door de golfplaat in de balk geschroefd. T is het midden van cirkelboog AB . De schroeven mogen niet aan de onderkant van de balk uitsteken. | |||
5p. | 14. | Bereken in mm nauwkeurig de maximale lengte van de schroeven die gebruikt mogen worden. | |
Helling | |||
4p. | 15. | Bereken met behulp van differentiëren de helling van de grafiek van f in het punt (2, 1). | |
Water en zwaartekracht. | |||
In deze opgave gaan we ervan
uit dat de foto hoeveelheid water die per tijdseenheid uit een kraan
stroomt constant is en dat het water uit de kraan recht naar beneden
stroomt. Zie de foto. We kunnen de uitstroomsnelheid v1 van het water bij het verlaten van de kraan uitrekenen met behulp van de formule: v1 = W/A1 Hierin is v1 de uitstroomsnelheid in cm/s, W is de hoeveelheid water die per tijdseenheid uit de kraan stroomt in cm3/s en A1 is de oppervlakte van de uitstroomopening van de kraan in cm2. Het duurt precies 2 minuten voordat een emmer met een inhoud van 10 liter (= 10 000 cm3) volledig met water uit de kraan is gevuld. De cirkelvormige uitstroomopening van de kraan heeft een diameter van 1,6 cm. |
|||
3p. | 16. | Bereken de uitstroomsnelheid. Rond je antwoord af op een geheel aantal cm/s. | |
Het water onder in een
waterstraal heeft een hogere snelheid dan het water dat net uit de
kraanopening stroomt. Dit komt door de werking van de zwaartekracht.
Voor de stroomsnelheid van het water in een waterstraal geldt de
volgende formule: v2 =
√(v1 + 19,62 •
l) |
|||
4p. | 17. | Bereken bij welke uitstroomsnelheid dit het geval is. | |
Op elke hoogte in de waterstraal
is de hoeveelheid water die per seconde passeert gelijk. Er geldt dus: (1) v1 • A1 = v2 • A2 Hierin is A1 de oppervlakte van de cirkelvormige uitstroomopening van de kraan en A is de oppervlakte van de cirkelvormige dwarsdoorsnede van de waterstraal. De straal van
de kraanopening noemen we r1 en de straal van de
dwarsdoorsnede van de waterstraal noemen we r2 . Voor
de oppervlakten van de kraanopening en de dwarsdoorsnede van de
waterstraal geldt dan: |
|||
4p. | 18. | Leid deze formule af. | |
Als je de foto goed bekijkt, zie
je dat de waterstraal naar beneden toe steeds smaller wordt. Dat blijkt
ook uit de formules hierboven (hoe groter l, hoe kleiner r2). Iemand wil een flesje met water vullen. De diameter van de cirkelvormige opening van het flesje is 1,6 cm. Hij vult het flesje onder een kraan waarvan de uitstroomopening een diameter van 2,0 cm heeft. Het water stroomt met een snelheid van 18 cm/s uit de kraan. Om geen water te verspillen, zal hij het flesje niet direct onder de opening van de kraan houden, maar een stuk lager. |
|||
3p. | 19. | Bereken de minimale afstand tussen de opening van de kraan en de opening van het flesje waarbij geen water verspild wordt. Rond je antwoord af op een geheel aantal centimeters. | |
UITWERKING | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het officiële (maar soms beknoptere) correctievoorschrift kun je HIER vinden. Vooral handig voor de onderverdeling van de punten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. | Hier is een tabel met de verhoudingen (voor/achter): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat geeft de volgende kruisjes: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. |
Als het pedaal één omwenteling maakt, dan loopt de
ketting over 52 tandjes, dus ook het achterwiel loopt over 52 tandjes,
dus maakt het achterwiel 52/11
omwentelingen. De omtrek van het achterwiel is 2pr = 67p cm. Dus de fiets legt per pedaalomwenteling in totaal 52/11 • 67p cm af. Dat is ongeveer 995,03 cm 68 km/uur is gelijk aan 6800000 cm/60 min = 1133331/3 cm/min Dus in één minuut moet het pedaal 113333,33/995,03 = 113,90 keer de pedalen rondtrappen. Dus ongeveer 114 keer. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. |
Eén vakje op de x-as is
1/16π. Lees twee toppen van de grafiek af, bijvoorbeeld (3/16π, 49.82) en (11/16π, 49,96) De evenwichtslijn zit daar midden tussen in, dus bij (49.92 + 49.96)/2 = 49,89 dus p = 49,89 De amplitude is de afstand van de evenwichtslijn tot ene top: 49,89 - 49,82 = 0,07, dus q = 0,07 De halve periode is 11/16π - 3/16π = 1/2π dus de hele periode is π. In de formule staat dan 2π/π = 2, dus r = 2 Als we een sinusgrafiek maken, dan ligt het beginpunt op de evenwichtslijn bij 7/16π , dus s = 7/16π |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. |
Als G = 5, dan is logG = log5 = 0,7 Lees af bij 0,7 op de horizontale as. Dat geeft op de verticale as logH = -1,6 Dan is H = 10-1,6 = 0,025 kg. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. |
H = 0,01G geeft in de formule: log(0,01G) =
0,767 • logG - 2,097 twee manieren: 1. Voer in de GR in: Y1 = log(0,01X) en Y2 = 0,767 • log(X) - 2,097 intersect levert X = G = 0,383 2. algebraïsch:
log(0,01) + log(G) = 0,767 • logG - 2,097 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. |
10logH = 100,767•logG - 2,097
H = 100,767•logG • 10-2,097 H = (10logG)0,767 • 0,008 H = G0,767 • 0,008 Dus a = 0,008 en b = 0,767 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. |
Teken eerst de omtrek HGCA. HG2 = 152 + 152 = 225 + 225 = 450 dus HG = √450 = 21,21 meter. Op schaal is dat 8,5 cm. HA = GC = 15 en op schaal is dat 6 cm. BE is 5 en op schaal is dat 2 cm. Dus kun je punt E tekenen en ook EG en EH. AJ is 4 en op schaal is dat 1,6 cm. Dus kun je J tekenen, en ook JK want K ligt even hoog als E. Zet de letters erbij en je hebt de tekening hieronder. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8. |
De figuur is een balk waar twee piramides en een
prisma afgehaald zijn. De inhoud van de hele balk is 15 • 15 • 16,5 = 3712,5 Kies als grondvlak van een piramide vlak HEP kiest waarbij P het punt van de oorspronkelijke balk helemaal vooraan en bovenaan is. Dan is de hoogte PG = 15,0 Het grondvlak heeft dan oppervlakte 1/2 • HP • PE = 1/2 • 15 • 11,5 = 86,25 De hoogte is 15,0 dus de inhoud is 1/3 • 15 • 86,25 = 431,25 Maar er zijn twee zulke piramides. Dus samen hebben die inhoud 862,5 Het prisma heeft grondvlak AIJ en hoogte JK dus inhoud 1/2 • 4 • 4 • 5 = 40 Voor het gebouw blijft dan over 3712,5 - 862,5 - 40 = 2810 m3 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9. |
Doe eerst even alsof AJIMKL er niet is. Dan zien de vier wanden en de twee schuine daken er als volgt uit: |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een trapezium bestaat uit een rechthoek en een
driehoek en heeft oppervlakte 5 • 15 + 0,5 • 15 • 11,5 = 161,25.
Daar zijn er vier van, dus de totale oppervlakte daarvan is 645 HG2 = 152 + 152 = 225 + 225= 450 dus HG = √450 Dan heeft de driehoek oppervlakte 0,5 • √450 • 15,6 = 165,46 Daar zijn er twee van en die hebben samen oppervlakte 330,93 Door het portiek vallen AILM en AJKM weg, en die hebben oppervlakte 2 • 4 • 5 = 40 (LJKI komt er weer bij maar die mogen we buiten beschouwing laten) De totale oppervlakte wordt dan 645 + 330,93 - 40 = 935,93 m2 De klimwand is 800 m2 dus dat is 800/935,93 • 100% = 85,5% |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10. |
f(x) = (x - 1) • x0,5 De afgeleide functie (met de productregel): f '(x) = 1 • x0,5 + (x - 1) • 0,5 • x-0,5 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daaruit volgt
√x •
√x = -0,5(x - 1) ⇒ x = -0,5x + 0,5 ⇒ 1,5x = 0,5 ⇒ x = 1/3 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11. |
Vul dat punt maar in: 6 = (5 - 1) •
√(5
- a) 6 = 4√(5 - a) 1,5 = √(5 - a) 2,25 = 5 - a a = 2,75 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12. |
De omtrek van een cirkel is 2 •
π • 3 = 6π, dus
1/3 deel daarvan is 2π er 10 zulke cirkelbogen, dus samen is dat 20π en dat in ongeveer gelijk aan 62,8 cm. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
13. | MP
staat loodrecht op AB. Hoek AMB is 120º (een derde van de hele cirkel) dus hoek AMP = 60º sin60º = AP/AM dus AP = 3 • sin60º = 1,5√3 Dan is AB = 3√3 Dan is AK = 10 • 3√3 = 30√3 = 51,96 cm. Dus is de plaat 62,8 - 51,96 = 10,84 cm uitgerekt. Dat is 10,84/51,96 • 100% = 21% |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
14. | Uit de
figuur hiernaast: MS2 + 22 = 32
Ofwel MS2 = 9 - 4 = 5 dus MS = √5 Omdat MT = 3 (straal van de cirkel), is TS = 3 - √5 Van T naar de onderkant van de balk is dan TS + 4 Dat is (3 - √5) + 4 = 7 - √5 = 4,76 cm dus dat is maximaal 47 mm. |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15. |
f(x) = (x3 - 2x2
+ 1)-1 Met de kettingregel: f '(x) = -1 • (x3 - 2x2 + 1)-2 • (3x2 - 4x) Vul x = 2 in: f '(2) = -1 • (8 - 8 + 1)-2 • (12 - 8) = -1 • 1 • 4 = -4 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16. |
2 minuten is 120 seconden, voor 10000 cm3
betekent dat W = 10000/120 = 83,333 diameter 1,6 betekent straal 0,8 dus oppervlakte A1 = π • 0,82 = 0,64π = 2,0106 Invullen in de formule: v1 = 83,333/2,0106 = 41 cm/sec |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
17. |
v2 = 2 • v1
en l = 40 invullen in de formule: 2v1 = √(v12 + 19,62 • 40) twee manieren: 1. met de GR. Voer in Y1 = 2X en Y2 = √(X^2 + 19,62*40) intersect geeft dan X = v1 = 16 cm/sec 2. algebraïsch: kwadrateer beide kanten van de vergelijking: 4v12 = v12 + 784,8 ⇒ 3v12 = 784,8 ⇒ v12 = 261,6 ⇒ v1 = √261,6 = 16 cm/sec |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
18. |
v1 • A1 = v2
• A2 vul de formules voor A in: v1 • πr12 = v2 • πr22 delen door π geeft: v1 • r12 = v2 • r22 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vervang nu hierin v2 door √(v12 + 19,62l), dat geeft direct de gevraagde formule. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
19. | r2 = 0,8 en v1 = 18 en r1 = 1,0 invullen in de vorige vergelijking geeft: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
twee manieren: 1. met de GR. Vul in Y1 = 0,82 en Y2 = 18 • 1,02 / √(18^2 + 19,62 * X) intersect levert X = l = 23,8 cm. Dus de minimale afstand is 24 cm. 2. algebraïsch: 0,82 • √(182 + 19,62l) = 18 • 1,02 0,64 • √(182 + 19,62l) = 18 √(324 + 19,62l) = 28,125 324 + 19,62l = 791,0156 19,62l = 467,0156 l = 23,8 dus de minimale afstand is ongeveer 24 cm. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||