VWO WA12, 2007 - II

 

Vakanties

In het najaar van 2003 is een enquête gehouden onder 3000 Nederlanders waarin gevraagd werd op welke wijze zij hun vakantie hadden geboekt in de jaren 2002 en 2003. Men onderscheidde daarbij drie mogelijkheden:
− boeken via reisbureau;
− boeken via internet;
− boeken op een andere manier.
In de volgende tabel zijn enkele resultaten uit deze enquête weergegeven.

Vakantieboekingen
manier van
boeken in 2002
aantal boekingen
in 2002
overgangspercentages naar manier van
boeken in 2003
    reisbureau internet anders
reisbureau 1200 70% 24% 6%
internet 940 5% 90% 5%
anders 860 20% 30% 50%

Uit de tabel kun je bijvoorbeeld aflezen dat 24% van de mensen die in 2002 hun vakantie via een reisbureau hadden geboekt, dit in 2003 via internet deden. En ook dat 90% van de mensen die in 2002 via internet hadden geboekt, dit in 2003 weer deden.

Het aantal geënquêteerden dat via internet de vakantie had geboekt, was in 2003 groter dan in 2002.

4p 1. Bereken met hoeveel procent dit aantal was toegenomen.

 

Niet alleen bij de 3000 geënquêteerden nam het aantal internetboekingen toe, ook landelijk was dit het geval. Uit het onderzoek ‘Consumer’s Choice of Channels’ van Deloitte bleek namelijk dat in 2004 in Nederland de helft van alle reizen via internet was geboekt. In 2003 was dit nog maar 35%. Mede op grond van deze uitkomsten heeft men een formule opgesteld, die het percentage internetboekingen goed benadert. Deze formule ziet er als volgt uit:

In deze formule is t in jaren, waarbij t = 0 correspondeert met het jaar 2000. P is het percentage van alle vakanties dat in dat jaar is geboekt via internet.

3p 2.

Onderzoek hoeveel procent van de vakanties volgens de formule voor P op den duur via internet zal worden geboekt.

 

Uit het onderzoek werd de conclusie getrokken dat het percentage internetboekingen in de loop van de jaren steeds verder zal toenemen. De formule van P moet dus een stijgende grafiek opleveren. Dat kunnen we controleren met behulp van de afgeleide van P.

4p 3.

Stel een formule op voor de afgeleide van P en toon met behulp daarvan aan dat de grafiek van P stijgend is.

 

Niet alleen in Nederland is onderzoek gedaan naar de manier waarop een vakantie wordt geboekt. Uit een ander onderzoek is onderstaande figuur afkomstig. Deze figuur heeft betrekking op de totale omzet van de Europese reisindustrie.

In de figuur kun je de jaarlijkse omzet van de totale Europese reisindustrie aflezen voor de jaren 1998 tot en met 2004. Zo zie je bijvoorbeeld dat in het jaar 2000 de omzet 247 miljard euro was, waarvan 1,0% afkomstig was van boekingen via internet.
Met behulp van de figuur kunnen we voor 2001, 2002, 2003 en 2004 de omzet
berekenen van de reizen die geboekt zijn via internet. Die omzet is ieder jaar toegenomen.
5p 4.

Laat zien dat deze omzet in de periode 2001-2004 niet exponentieel is toegenomen.

 

 

Kangoeroe

Veel middelbare scholen doen jaarlijks mee aan de Europese Kangoeroe rekenen wiskundewedstrijd. Deze wedstrijd dankt zijn naam aan zijn Australische oorsprong.

Tijdens de wedstrijd krijgen de leerlingen 30 vragen voorgelegd. Bij elke vraag worden 5 mogelijke antwoorden gegeven, waarvan er precies één goed is.

Elke goed beantwoorde vraag levert punten op, maar een fout antwoord levert strafpunten op. Het aantal punten en strafpunten hangt af van het nummer van de vraag; de vragen zijn daarbij in 3 groepen verdeeld:

− de vragen 1 tot en met 10 leveren 3 punten per goed antwoord op en 3/4 strafpunt per fout antwoord;
− de vragen 11 tot en met 20 leveren 4 punten per goed antwoord op en
1 strafpunt per fout antwoord;
− de vragen 21 tot en met 30 leveren 5 punten per goed antwoord op en 11/4 strafpunt per fout antwoord.
Per vraag mag je slechts één antwoord kiezen. Als je geen antwoord invult, krijg je geen punten, maar ook geen strafpunten voor die vraag.

Wieke vraagt zich af of het niet beter is om een vraag waarvan je het antwoord niet weet, onbeantwoord te laten. Je kunt dan weliswaar geen punten verdienen, maar je krijgt in elk geval ook geen strafpunten. Wieke berekent dat bij gokken de verwachtingswaarde van het aantal punten bij de vragen 1 tot en met 10 gelijk is aan 0. Het maakt dus bij deze vragen niet uit of je gokt of geen antwoord invult.

4p 5.

Onderzoek hoe dat zit bij de andere vragen door de verwachtingswaarde van het aantal punten bij gokken te berekenen bij een van de vragen 11 tot en met 20 en bij een van de vragen 21 tot en met 30.

 

Naast de genoemde punten en strafpunten krijgt elke deelnemende leerling 30 punten om mee te beginnen. Wanneer je hier de behaalde punten bij optelt en de strafpunten er van aftrekt, krijg je de eindscore.

We gaan onderzoeken wat er kan gebeuren met de eindscore van een leerling die bij elke vraag willekeurig een antwoord invult en geen vragen open laat. In de tabel op de bijlage staan de kansen op verschillende eindscores. Daarnaast staan ook de cumulatieve kansen. De kans dat een leerling, die alle antwoorden gokt, een eindscore van bijvoorbeeld 40 punten haalt, is gelijk aan 0,02744. De kans op een eindscore van 40 punten of minder is 0,82869.

4p 6. Leg uit waarom een eindscore van 1,25 of 2,5 punten niet mogelijk is.

 

Bij de vragen 1 tot en met 10 krijg je bij elke vraag 3 punten bij een goed antwoord en 3/4 strafpunt bij een fout antwoord. We weten dat de kans op een goed antwoord gelijk is aan 1/5 voor een leerling die het antwoord gokt. Met behulp hiervan kan voor elk van de vragen 1 tot en met 10 de standaardafwijking van de score worden berekend.

4p 7. Bereken deze standaardafwijking.

 

Door een dergelijke berekening uit te voeren voor alle vragen, heeft men de standaardafwijking van de eindscore berekend. Deze is 11,18. De gemiddelde eindscore voor een leerling die alle antwoorden gokt, is 30 punten. We kunnen de kansverdeling van de eindscores benaderen met een normale verdeling met gemiddelde 30 en standaardafwijking 11,18. De werkelijke kansverdeling staat in de tabel op de uitwerkbijlage. We kunnen controleren of deze normale verdeling een goede benadering is van de werkelijkheid. We kijken bijvoorbeeld naar de kans om een eindscore van hoogstens 15 punten te behalen. Om deze kans met de normale verdeling te benaderen, moeten we goed kijken naar de grenswaarden en bij het gebruik van de continuïteitscorrectie rekening houden met de mogelijke waarden van de eindscores.

5p 8.

Bereken het verschil tussen de normale benadering en de werkelijke kans bij het halen van een eindscore van hoogstens 15 punten.

 

 

Kopieermachines

Het bedrijf PrintLease verhuurt twee types kopieermachines, de H570T en de H320L. De huurprijs bestaat uit twee delen, de vaste kosten en de kosten per gemaakte kopie. In de volgende tabel is te zien hoe de maandelijkse huurprijs wordt berekend.

Maandelijkse kosten verhuur kopieermachines
Kosten per maand in euro's H570T H320L
vaste kosten 340 375
kosten per kopie tot en met het aantal van 12000 0,0095 0,01
voor elke kopie boven het aantal van 12000 0,0095 0,0058

In deze tabel kun je zien dat de prijs voor elke kopie boven de 12 000 kopieën bij de H320L goedkoper is dan bij de H570T. PrintLease wil op de website aan de klanten laten weten bij welk aantal kopieën per maand het huren van de H320L voordeliger is dan de H570T.

5p 9. Onderzoek bij welke aantallen kopieën dit het geval is.

 

Naast de verhuur verkoopt PrintLease ook nog elk jaar 240 kopieermachines. Men verwacht dat dit de komende jaren zo zal blijven. Om er voor te zorgen dat het bedrijf steeds kopieermachines in voorraad heeft, doet PrintLease een aantal keren per jaar een bestelling bij de fabrikant. Om na te gaan welke kosten daarmee gemoeid zijn, hanteert PrintLease de volgende aannames:

-
-
-
-
-
-

per jaar worden gemiddeld 240 kopieermachines besteld;
per keer worden evenveel kopieermachines besteld;
nieuwe bestellingen worden steeds precies afgeleverd als de voorraad op is;
de verkoop van kopieermachines verloopt gelijkmatig over het jaar;
de kosten voor het beheren van de voorraad zijn 60 euro per
kopieermachine per jaar;
elke bestelling kost 480 euro.

Bij PrintLease wil men weten of de kosten bij twee bestellingen per jaar hoger zijn dan de kosten bij vier bestellingen per jaar.
4p 10. Onderzoek met bovenstaande gegevens of dit het geval is.

 

De kosten per jaar K kunnen we weergeven met de volgende formule:

In deze formule is K in euro’s en is q het aantal kopieermachines dat PrintLease per keer bestelt.

4p 11. Leid deze formule af uit de aannames op de vorige bladzijde.

 

Op een gegeven moment bestelt PrintLease telkens 40 kopieermachines per keer. Iemand beweert dat PrintLease minstens 10% kan bezuinigen op de kosten die hier bij horen. PrintLease moet dan wel een andere bestelgrootte kiezen.

5p 12. Onderzoek of deze bewering juist is.

 

 

Voetbalstress

In Nederland sterven jaarlijks duizenden mannen aan een hartaanval. In de volgende figuur  staat een grafiek van de sterfte ten gevolge van een hartaanval.

Omdat de omvang van de bevolking voortdurend verandert, geeft men de sterfte ten gevolge van een hartaanval aan met het sterftecijfer. Dat is het aantal sterfgevallen ten gevolge van een hartaanval per 100 000 personen. In 1979 was dit sterftecijfer voor mannen 203,0. De grafiek in figuur 2 is geïndexeerd ten opzichte van het sterftecijfer van 1979.

In 1995 waren in Nederland ongeveer 7,6 miljoen mannen.

5p 13.

Laat met een berekening zien dat er in 1995 per dag gemiddeld ongeveer 23 mannen aan een hartaanval zijn overleden.

 

Het aantal mensen dat aan een hartaanval overlijdt, is niet elke dag even groot. In de figuur hieronder zie je een staafdiagram met de aantallen sterfgevallen bij mannen ten gevolge van een hartaanval in de periode van 17 tot en met 27 juni 1996.

Het aantal mannen dat in de zomermaanden per dag overlijdt aan een hartaanval is bij benadering normaal verdeeld met gemiddelde 27,6 en standaardafwijking 4,1. 

In de figuur hierboven  zijn de 90%-grenzen van deze verdeling met stippellijnen aangegeven. Dat betekent dat naar verwachting 90% van de staafjes een lengte heeft die tussen deze twee grenzen ligt. Deze twee grenzen liggen symmetrisch ten opzichte van het gemiddelde. In de bovenstaande figuur is te zien dat de grenzen in de buurt van 20 en 35 liggen. Met behulp van de hierboven genoemde normale benadering kun je deze twee grenzen nauwkeurig berekenen.

4p 14. Bereken deze twee grenzen in één decimaal nauwkeurig.

 

De periode van 17 tot en met 27 juni 1996 is interessant omdat op 22 juni 1996 een voetbalwedstrijd werd gespeeld: Nederland – Frankrijk in de kwartfinale van het Europees Kampioenschap. Die wedstrijd was tot het einde spannend. Uiteindelijk moest de beslissing vallen door middel van een serie strafschoppen. Omdat Nederland de laatste strafschop miste, verloor Nederland. Op die dag was het aantal sterfgevallen bij mannen ten gevolge van een hartaanval opvallend hoog. In de figuur hierboven kun je zien dat het er die dag 41 waren.  Dat zijn er veel meer dan de gemiddeld 27,6 die je op een willekeurige zomerse dag mag verwachten.

4p 15.

Onderzoek of dit aantal significant hoger is dan je op een willekeurige zomerse dag mag verwachten. Neem als significantieniveau 1%.

 

 

Koffers

Controle
Op luchthavens in de Verenigde Staten controleert de TSA (Transportation
Security Administration) ongeveer 10% van alle koffers van vluchten die arriveren van buiten de Verenigde Staten. Hierbij worden de koffers geopend. Koffers die op slot zijn, worden opengebroken. Dat zorgt voor schade aan de koffer en vaak ook aan de bagage. De reizigers wordt dan ook aangeraden hun koffers niet op slot te doen maar dicht te maken met een kofferriem. Ondanks alle waarschuwingen heeft de TSA de ervaring dat 15% van alle koffers toch op slot is gedaan.

In een bepaalde week zijn er 68 vluchten van Nederland naar de Verenigde Staten. Op zo’n vlucht worden gemiddeld 450 koffers vervoerd. Stel dat 15% van alle koffers ondanks alle waarschuwingen toch op slot wordt gedaan.

4p 16.

Bereken in 4 decimalen de kans dat er bij zo’n vlucht meer dan 60 maar minder dan 80 koffers op slot worden gedaan.

 

3p 17.

Bereken de verwachtingswaarde van het aantal door de TSA opengebroken koffers in deze week.

 

Fabricage
Een leerfabriek maakt 2 typen leren koffers: de ‘traveller’ en de ‘mondial’.
Het maken van de traveller kost 2 manuren en het maken van de mondial 3 manuren. Voor de fabricage van deze koffers kan maximaal 616 manuren per week ingezet worden. Voor elk van beide koffers is 1,5 m2 leer nodig. Wekelijks is hiervoor in totaal 387 m2 leer beschikbaar. Het aantal travellers dat per week geproduceerd wordt, noemen we t. Het aantal mondials dat per week geproduceerd wordt, noemen we m. Naast de beperkende voorwaarden t ≥ 0, m ≥ 0 met t en m geheel, zijn er nog twee beperkende voorwaarden.

4p 18. Leid uit de gegevens deze twee voorwaarden af.

 

In de figuur hieronder zijn de grenslijnen bij deze twee beperkende voorwaarden getekend. De leerfabriek maakt op de traveller € 44,- winst en op de mondial € 56,-. Voor de wekelijkse winst W geldt dan: W = 44t + 56m.

5p 19.

Onderzoek met behulp van de uitwerkbijlage bij welke aantallen van de twee typen koffers de wekelijkse winst maximaal is en bereken deze winst.

 

In de praktijk blijkt dat er twee keer zoveel travellers als mondials worden verkocht. Bij de leerfabriek is men van plan daar op in te spelen. Dat betekent dat er elke week twee keer zoveel travellers als mondials geproduceerd zullen worden. Maar dit heeft gevolgen voor de wekelijkse winst.

4p 20.

Onderzoek met behulp van de figuur hierboven  hoe groot de maximale winst in dat geval zal zijn.

 

UITWERKING
Het officiële (maar soms beknoptere) correctievoorschrift kun je HIER vinden. Vooral handig voor de onderverdeling van de punten.
1. 24% van 1200 gaat van reisbureau naar internet, dat zijn  288 mensen
90% van 940 blijft via internet boeken, dat zijn 846 mensen
30% van 860 gaat van 'anders' naar internet, dat zijn 258 mensen
In totaal zijn er in 2003 dan 288 + 846 + 258 = 1392 mensen via internet.
Dat is een toename van  1392 - 940 = 452
Dat is  452/940 • 100% =
48% toename
2. Vul gewoon voor t een heel heel heel groot getal in.
Dan komt er
74% uit.
   
3. P = 222 • (3 + 43 • (0,43)t )-1 
Lees dit als  222 • (...)-1  dan zie je dat de kettingregel nodig is.
P' =  222 • -1 • (....)-2 • (43 • 0,43t
•  ln0,43)
Is dit positief of negatief?
222:  positief
-1 : negatief
(...)-2  :  positief , want het is  1/(...)2  en tot de tweede is een kwadraat en dat is altijd positief
43 : positief
0,43t : positief
ln0,43 : negatief.
Er staat dus  positief • negatief • positief • positief • positief • negatief
Dat is samen positief ( - • - = +)
   
4. De omzetten zijn: 
2001: 2% van 244 is  0,02 • 244 = 4,88
2002: 3,5% van 242 is  0,035 • 242 = 8,47
2003: 5,4% van 237 is 0,054 • 237 = 12,798
2004: 7,1% van 240 is  0,071 • 240 = 17,04
De vermenigvuldigingsfactoren daartussen zijn:
8,47/4,88 = 1,736  en  12,798/8,47 = 1,511  en  17,04/12,798 = 1,331
Die zijn niet gelijk aan elkaar dus de toename is niet exponentieel.
5.
vragen  11 tm 20
Score P
+4 0,2
-1 0,8
de verwachtingswaarde is  4 • 0,2 + -1 • 0,8 = 0
vragen  21 tm 30
Score P
5 0,2
-1,25 0,8
de verwachtingswaarde is  5 • 0,2 + -1,25 • 0,8 = 0
6. Met alle vragen fout heb je 0 punten.
Met één vraag goed:

uit de categorie  (1-10):  3 punten, en 0,75 strafpunt minder, dus nog 29,25 strafpunten:
30 + 3 - 29,25 = 3,75 punten.

uit decategorie (11-20): 4 punten en 1 strafpunt minder, dus nog 29 strafpunten
30 + 4 - 29 = 5 punten

uit de categorie (21-30):  5 punten en 1,25 strafpunt minder, dus nog 28,75 strafpunten
30 + 5 - 28,75 = 6,25 punten

Kortom: je hebt minstens 3,75 punten, en dat is meer dan  2,5.

7. De scores zijn als volgt:
score kans
3 0,2
-0,75 0,8
Invoeren in de GR bij  STAT - EDIT.  Zet 3 en -0,75 in L1 en 0,2 en 0,8 in L2
STAT - CALC - 1-Var-Stats(L1, L2) geeft dan 
σ = 1,5
8. Normale verdeling:
P(hoogstens 15) moet je benaderen met  P(X < 15,625)  want dat ligt midden tussen 15 en 16,25
Normalcdf(-100000, 15.625, 30, 11,18) = 0,09926

De tabel geeft een waarde van 0,09529 dus dat scheelt 0,00397

9. Bij 12000 kopieën kost de H570T  340 + 0,0095 • 12000 = €454  
en de  H320L kost  375 + 0,01 • 12000 = €495
Stel dat er x
kopieën boven de  12000 worden gemaakt.
Dan kost de H570T  454 + 0,0095 • x  en de  H320L kost  405 + 0,0058 • x
Het grensgeval, als de kosten gelijk zijn, vind je  als geldt  454 + 0,0095 • x = 495 + 0,0058 • x
⇒  0,0037x =  41  ⇒  x = 41/0,0037 = 11081,1
De H320 wordt goedkoper als het aantal kopieën groter is, dus vanaf 12000 + 11082 =
23082 kopieën
10. Bereken de bestelkosten en de voorraadkosten.:

twee bestellingen
dat kost aan bestelkosten  2 • 480 = 960 euro
de voorraad varieert regelmatig van 120 tot 0, dus dat is gemiddeld 60. Kosten 60 • 60 = 3600
totale kosten
4560

vier bestellingen
dat kost aan bestelkosten  4 • 480 = 1920 euro
de voorraad varieert regelmatig van 60 tot 0, dus dat is gemiddeld 30. Kosten 30 • 60 = 1800
totale kosten
3720

conclusie:  vier bestellingen is goedkoper.

11. Als er q per keer besteld worden, zijn er  240/q bestellingen nodig.
Dat kost  480 • 240/q = 115200/q

Als er per keer q besteld worden is de gemiddelde voorraad gelijk aan 0,5q
Dat kost  0,5q
• 60 = 30q

Samen is dat
115200/q + 30q

12. K(40) = 4080

De minimale kosten vinden we met de GR:  Y1 = 115200/q + 30en  dan calc - minimum
Dat geeft een minimum van 3718

10% minder dan 4080 is 0,9 • 4080 = 3672
Dat is minder dan het minimum, dus die 10% kan
NIET gerealiseerd worden.
13. Het indexcijfer is (aflezen) 55, dus dat is 55% van 203,0 en dat is  111,65 mannen per 100000
Per 7,6 miljoen (76 • 100000) mannen zijn dat  76 • 111,65 = 8485 mannen
Per dag is dat  8485/365 = 23,2 mannen dus dat is ongeveer 23.
14. linkergrens bij 5%:  normalcdf(0, X, 27.6 , 4.1) = 0,05
Y1 = normalcdf(0, X, 27.6 , 4.1)  en Y2 = 0,05
window bijv.  Xmin = 0,  Xmax = 25,  Ymin = 0,  Ymax = 0,1
intersect geeft  X =
20,9
de rechtergrens ligt dan even ver aan de andere kant van 27,6 en dat is bij
34,3
15. Het is significant hoger als  P(X 41) < 0,01
Het aantal moet een geheel getal zijn, maar we benaderen het met een normale verdeling.
Dan moet je de continuïteitscorrectie gebruiken:
P(X
41) gaan we normaal benaderen met  P(X > 40,5)
Normalcdf(40.5, 100000, 27.6, 4.1) = 0,0008
Dat is kleiner dan 0,01 dus het aantal is
WEL significant hoger.
16. Dit is (bij benadering) binomiaal verdeeld
n = 450,   p = 0,15
P(60 < X  < 80) = P(X
79) - P(X 60) = binomcdf(450, 0.15, 79) - binomcdf(450, 0.15, 60) = 0,7628
17. 68 vluchten betekent  68 • 450 = 30600 koffers
Daarvan wordt 10% gecontroleerd:  3060 koffers
Daarvan zit 15% op slot: 
459 koffers
18. m mondials kost 2m manuren, en  t travellers kost 3t manuren.
samen is dat  2m + 3t manuren,  dus
2m + 3t 
  616

m mondials kost 1,5m m2 leer  en  t travellers kost ook 1,5t m2 leer
samen is dat 
1,5m + 1,5t 
  387
19.

Het toelaatbare gebied heeft 4 hoekpunten:

A:  t = 0  en  2t + 3m = 616  geeft  3m = 616, dus m » 205 en het is punt  (0, 205)
C:  m = 0 en  1,5t + 1,5m = 387  geeft  1,5t = 387  dus  t = 258  en het is het punt  (258, 0)

B:  1,5t + 1,5m = 387 en  2t + 3m
= 616
de eerste is gelijk aan  t + m = 258 (delen door 1,5)  ofwel  t = 258 - m
invullen in de tweede geeft  2(258 - m) + 3m
= 616  ⇒  516 - 2m + 3m = 616  ⇒  m = 100
t = 258 - m = 258 - 100 = 158, dus het is het punt  ( 158, 100)

O(0,0)

Bereken de winst in deze 4 punten:
WA = 44 • 0 + 56 • 205 = 11480
WB = 44 • 158 + 56 • 100 = 12552
WC = 44 • 258 + 56 • 0 = 11452
WO = 44 • 0 + 56 • 0 = 0


De maximale winst is 12552 euro, bij productie  158 koffers traveller en 100 koffers mondial

20. Teken de lijn t = 2m in de figuur:

De maximale winst vinden we in punt P, en dat is het snijpunt van   t = 2m met 1,5t + 1,5m = 387
In de laatste vergelijking t vervangen door 2m  geeft  1,5 • 2m + 1,5m = 387
ofwel 4,5m
= 387, dus m = 86  en dan in  t = 2 • 86 = 172
W = 44 • 172 + 56 • 86 =
€ 12384