VWO WA12, 2007 - II | ||
Kangoeroe | ||
Veel middelbare scholen doen jaarlijks mee aan de Europese Kangoeroe rekenen wiskundewedstrijd. Deze wedstrijd dankt zijn naam aan zijn Australische oorsprong. |
||
Tijdens de wedstrijd krijgen de leerlingen 30 vragen voorgelegd. Bij elke vraag worden 5 mogelijke antwoorden gegeven, waarvan er precies één goed is. |
||
Elke goed beantwoorde vraag levert punten op, maar een fout antwoord levert strafpunten op. Het aantal punten en strafpunten hangt af van het nummer van de vraag; de vragen zijn daarbij in 3 groepen verdeeld: |
||
− de vragen
1 tot en met 10 leveren 3 punten per goed antwoord op en
3/4 strafpunt per fout
antwoord; − de vragen 11 tot en met 20 leveren 4 punten per goed antwoord op en 1 strafpunt per fout antwoord; − de vragen 21 tot en met 30 leveren 5 punten per goed antwoord op en 11/4 strafpunt per fout antwoord. |
||
Per vraag mag je
slechts één antwoord kiezen. Als je geen antwoord invult, krijg je
geen punten, maar ook geen strafpunten voor die vraag.
Wieke vraagt zich af of het niet beter is om een vraag waarvan je het antwoord niet weet, onbeantwoord te laten. Je kunt dan weliswaar geen punten verdienen, maar je krijgt in elk geval ook geen strafpunten. Wieke berekent dat bij gokken de verwachtingswaarde van het aantal punten bij de vragen 1 tot en met 10 gelijk is aan 0. Het maakt dus bij deze vragen niet uit of je gokt of geen antwoord invult. |
||
4p | 5. |
Onderzoek hoe dat zit bij de andere vragen door de verwachtingswaarde van het aantal punten bij gokken te berekenen bij een van de vragen 11 tot en met 20 en bij een van de vragen 21 tot en met 30. |
Naast de genoemde punten en strafpunten krijgt elke deelnemende leerling 30 punten om mee te beginnen. Wanneer je hier de behaalde punten bij optelt en de strafpunten er van aftrekt, krijg je de eindscore. We gaan onderzoeken wat er kan gebeuren met de eindscore van een leerling die bij elke vraag willekeurig een antwoord invult en geen vragen open laat. In de tabel op de bijlage staan de kansen op verschillende eindscores. Daarnaast staan ook de cumulatieve kansen. De kans dat een leerling, die alle antwoorden gokt, een eindscore van bijvoorbeeld 40 punten haalt, is gelijk aan 0,02744. De kans op een eindscore van 40 punten of minder is 0,82869. |
||
4p | 6. | Leg uit waarom een eindscore van 1,25 of 2,5 punten niet mogelijk is. |
Bij de vragen 1 tot en met 10 krijg je bij elke vraag 3 punten bij een goed antwoord en 3/4 strafpunt bij een fout antwoord. We weten dat de kans op een goed antwoord gelijk is aan 1/5 voor een leerling die het antwoord gokt. Met behulp hiervan kan voor elk van de vragen 1 tot en met 10 de standaardafwijking van de score worden berekend. |
||
4p | 7. | Bereken deze standaardafwijking. |
Door een dergelijke berekening uit te voeren voor alle vragen, heeft men de standaardafwijking van de eindscore berekend. Deze is 11,18. De gemiddelde eindscore voor een leerling die alle antwoorden gokt, is 30 punten. We kunnen de kansverdeling van de eindscores benaderen met een normale verdeling met gemiddelde 30 en standaardafwijking 11,18. De werkelijke kansverdeling staat in de tabel op de uitwerkbijlage. We kunnen controleren of deze normale verdeling een goede benadering is van de werkelijkheid. We kijken bijvoorbeeld naar de kans om een eindscore van hoogstens 15 punten te behalen. Om deze kans met de normale verdeling te benaderen, moeten we goed kijken naar de grenswaarden en bij het gebruik van de continuïteitscorrectie rekening houden met de mogelijke waarden van de eindscores. |
||
5p | 8. |
Bereken het verschil tussen de normale benadering en de werkelijke kans bij het halen van een eindscore van hoogstens 15 punten. |
Kopieermachines | |||||||||||||||||
Het bedrijf PrintLease verhuurt twee types kopieermachines, de H570T en de H320L. De huurprijs bestaat uit twee delen, de vaste kosten en de kosten per gemaakte kopie. In de volgende tabel is te zien hoe de maandelijkse huurprijs wordt berekend. |
|||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||
In deze tabel kun je zien dat de prijs voor elke kopie boven de 12 000 kopieën bij de H320L goedkoper is dan bij de H570T. PrintLease wil op de website aan de klanten laten weten bij welk aantal kopieën per maand het huren van de H320L voordeliger is dan de H570T. |
|||||||||||||||||
5p | 9. | Onderzoek bij welke aantallen kopieën dit het geval is. | |||||||||||||||
Naast de verhuur verkoopt PrintLease ook nog elk jaar 240 kopieermachines. Men verwacht dat dit de komende jaren zo zal blijven. Om er voor te zorgen dat het bedrijf steeds kopieermachines in voorraad heeft, doet PrintLease een aantal keren per jaar een bestelling bij de fabrikant. Om na te gaan welke kosten daarmee gemoeid zijn, hanteert PrintLease de volgende aannames: |
|||||||||||||||||
- |
per jaar worden gemiddeld 240
kopieermachines besteld; |
||||||||||||||||
Bij PrintLease wil men weten of de kosten bij twee bestellingen per jaar hoger zijn dan de kosten bij vier bestellingen per jaar. | |||||||||||||||||
4p | 10. | Onderzoek met bovenstaande gegevens of dit het geval is. | |||||||||||||||
De kosten per
jaar K kunnen we weergeven met de volgende
formule:
In deze formule is K in euro’s en is q het aantal kopieermachines dat PrintLease per keer bestelt. |
|||||||||||||||||
4p | 11. | Leid deze formule af uit de aannames op de vorige bladzijde. | |||||||||||||||
Op een gegeven moment bestelt PrintLease telkens 40 kopieermachines per keer. Iemand beweert dat PrintLease minstens 10% kan bezuinigen op de kosten die hier bij horen. PrintLease moet dan wel een andere bestelgrootte kiezen. |
|||||||||||||||||
5p | 12. | Onderzoek of deze bewering juist is. | |||||||||||||||
Voetbalstress | ||
In Nederland sterven jaarlijks duizenden mannen aan een hartaanval. In de volgende figuur staat een grafiek van de sterfte ten gevolge van een hartaanval. |
||
Omdat de omvang van de bevolking voortdurend verandert, geeft men de sterfte ten gevolge van een hartaanval aan met het sterftecijfer. Dat is het aantal sterfgevallen ten gevolge van een hartaanval per 100 000 personen. In 1979 was dit sterftecijfer voor mannen 203,0. De grafiek in figuur 2 is geïndexeerd ten opzichte van het sterftecijfer van 1979. In 1995 waren in Nederland ongeveer 7,6 miljoen mannen. |
||
5p | 13. |
Laat met een berekening zien dat er in 1995 per dag gemiddeld ongeveer 23 mannen aan een hartaanval zijn overleden. |
Het aantal mensen dat aan een hartaanval overlijdt, is niet elke dag even groot. In de figuur hieronder zie je een staafdiagram met de aantallen sterfgevallen bij mannen ten gevolge van een hartaanval in de periode van 17 tot en met 27 juni 1996. |
||
Het aantal mannen dat in de zomermaanden per dag overlijdt aan een hartaanval is bij benadering normaal verdeeld met gemiddelde 27,6 en standaardafwijking 4,1. In de figuur hierboven zijn de 90%-grenzen van deze verdeling met stippellijnen aangegeven. Dat betekent dat naar verwachting 90% van de staafjes een lengte heeft die tussen deze twee grenzen ligt. Deze twee grenzen liggen symmetrisch ten opzichte van het gemiddelde. In de bovenstaande figuur is te zien dat de grenzen in de buurt van 20 en 35 liggen. Met behulp van de hierboven genoemde normale benadering kun je deze twee grenzen nauwkeurig berekenen. |
||
4p | 14. | Bereken deze twee grenzen in één decimaal nauwkeurig. |
De periode van 17 tot en met 27 juni 1996 is interessant omdat op 22 juni 1996 een voetbalwedstrijd werd gespeeld: Nederland – Frankrijk in de kwartfinale van het Europees Kampioenschap. Die wedstrijd was tot het einde spannend. Uiteindelijk moest de beslissing vallen door middel van een serie strafschoppen. Omdat Nederland de laatste strafschop miste, verloor Nederland. Op die dag was het aantal sterfgevallen bij mannen ten gevolge van een hartaanval opvallend hoog. In de figuur hierboven kun je zien dat het er die dag 41 waren. Dat zijn er veel meer dan de gemiddeld 27,6 die je op een willekeurige zomerse dag mag verwachten. |
||
4p | 15. |
Onderzoek of dit aantal significant hoger is dan je op een willekeurige zomerse dag mag verwachten. Neem als significantieniveau 1%. |
Koffers | ||
Controle In een bepaalde week zijn er 68 vluchten van Nederland naar de Verenigde Staten. Op zo’n vlucht worden gemiddeld 450 koffers vervoerd. Stel dat 15% van alle koffers ondanks alle waarschuwingen toch op slot wordt gedaan. |
||
4p | 16. |
Bereken in 4 decimalen de kans dat er bij zo’n vlucht meer dan 60 maar minder dan 80 koffers op slot worden gedaan. |
3p | 17. |
Bereken de verwachtingswaarde van het aantal door de TSA opengebroken koffers in deze week. |
Fabricage |
||
4p | 18. | Leid uit de gegevens deze twee voorwaarden af. |
In de figuur hieronder zijn de grenslijnen bij deze twee beperkende voorwaarden getekend. De leerfabriek maakt op de traveller € 44,- winst en op de mondial € 56,-. Voor de wekelijkse winst W geldt dan: W = 44t + 56m. |
||
5p | 19. |
Onderzoek met behulp van de uitwerkbijlage bij welke aantallen van de twee typen koffers de wekelijkse winst maximaal is en bereken deze winst. |
In de praktijk blijkt dat er twee keer zoveel travellers als mondials worden verkocht. Bij de leerfabriek is men van plan daar op in te spelen. Dat betekent dat er elke week twee keer zoveel travellers als mondials geproduceerd zullen worden. Maar dit heeft gevolgen voor de wekelijkse winst. |
||
4p | 20. |
Onderzoek met behulp van de figuur hierboven hoe groot de maximale winst in dat geval zal zijn. |
UITWERKING | |
Het officiële (maar soms beknoptere) correctievoorschrift kun je HIER vinden. Vooral handig voor de onderverdeling van de punten. | |
1. | 24% van
1200 gaat van reisbureau naar internet, dat zijn 288 mensen 90% van 940 blijft via internet boeken, dat zijn 846 mensen 30% van 860 gaat van 'anders' naar internet, dat zijn 258 mensen In totaal zijn er in 2003 dan 288 + 846 + 258 = 1392 mensen via internet. Dat is een toename van 1392 - 940 = 452 Dat is 452/940 • 100% = 48% toename |
2. | Vul gewoon voor t
een heel heel heel groot getal in. Dan komt er 74% uit. |
3. | P = 222 • (3 + 43
• (0,43)t )-1 Lees dit als 222 • (...)-1 dan zie je dat de kettingregel nodig is. P' = 222 • -1 • (....)-2 • (43 • 0,43t • ln0,43) Is dit positief of negatief? 222: positief -1 : negatief (...)-2 : positief , want het is 1/(...)2 en tot de tweede is een kwadraat en dat is altijd positief 43 : positief 0,43t : positief ln0,43 : negatief. Er staat dus positief • negatief • positief • positief • positief • negatief Dat is samen positief ( - • - = +) |
4. | De omzetten zijn: 2001: 2% van 244 is 0,02 • 244 = 4,88 2002: 3,5% van 242 is 0,035 • 242 = 8,47 2003: 5,4% van 237 is 0,054 • 237 = 12,798 2004: 7,1% van 240 is 0,071 • 240 = 17,04 De vermenigvuldigingsfactoren daartussen zijn: 8,47/4,88 = 1,736 en 12,798/8,47 = 1,511 en 17,04/12,798 = 1,331 Die zijn niet gelijk aan elkaar dus de toename is niet exponentieel. |
5. |
|
||||||||
de verwachtingswaarde is 4 • 0,2 + -1 • 0,8 = 0 | |||||||||
|
|||||||||
de verwachtingswaarde is 5 • 0,2 + -1,25 • 0,8 = 0 |
6. | Met alle vragen fout
heb je 0 punten. Met één vraag goed: uit de categorie (1-10): 3 punten, en 0,75 strafpunt minder, dus nog 29,25 strafpunten: 30 + 3 - 29,25 = 3,75 punten. uit decategorie (11-20): 4 punten en 1 strafpunt minder, dus nog 29 strafpunten 30 + 4 - 29 = 5 punten uit de categorie (21-30): 5 punten en 1,25 strafpunt minder, dus nog 28,75 strafpunten 30 + 5 - 28,75 = 6,25 punten Kortom: je hebt minstens 3,75 punten, en dat is meer dan 2,5. |
||||||
7. | De scores zijn als
volgt:
|
||||||
Invoeren in de GR
bij STAT - EDIT. Zet 3 en -0,75 in L1 en 0,2 en 0,8 in L2 STAT - CALC - 1-Var-Stats(L1, L2) geeft dan σ = 1,5 |
|||||||
8. | Normale verdeling: P(hoogstens 15) moet je benaderen met P(X < 15,625) want dat ligt midden tussen 15 en 16,25 Normalcdf(-100000, 15.625, 30, 11,18) = 0,09926 De tabel geeft een waarde van 0,09529 dus dat scheelt 0,00397 |
||||||
9. | Bij 12000 kopieën
kost de H570T 340 + 0,0095 • 12000 = €454 en de H320L kost 375 + 0,01 • 12000 = €495 Stel dat er x kopieën boven de 12000 worden gemaakt. Dan kost de H570T 454 + 0,0095 • x en de H320L kost 405 + 0,0058 • x Het grensgeval, als de kosten gelijk zijn, vind je als geldt 454 + 0,0095 • x = 495 + 0,0058 • x ⇒ 0,0037x = 41 ⇒ x = 41/0,0037 = 11081,1 De H320 wordt goedkoper als het aantal kopieën groter is, dus vanaf 12000 + 11082 = 23082 kopieën |
||||||
10. | Bereken de
bestelkosten en de voorraadkosten.: twee bestellingen dat kost aan bestelkosten 2 • 480 = 960 euro de voorraad varieert regelmatig van 120 tot 0, dus dat is gemiddeld 60. Kosten 60 • 60 = 3600 totale kosten 4560 vier bestellingen conclusie: vier bestellingen is goedkoper. |
||||||
11. | Als er q per
keer besteld worden, zijn er 240/q
bestellingen nodig. Dat kost 480 • 240/q = 115200/q Als er per keer q besteld worden is
de gemiddelde voorraad gelijk aan 0,5q |
||||||
12. | K(40) = 4080 De minimale kosten vinden we met de GR: Y1 = 115200/q + 30q en dan calc - minimum Dat geeft een minimum van 3718 10% minder dan 4080 is 0,9 • 4080 = 3672 Dat is minder dan het minimum, dus die 10% kan NIET gerealiseerd worden. |
||||||
13. | Het indexcijfer is
(aflezen) 55, dus dat is 55% van 203,0 en dat is 111,65 mannen per
100000 Per 7,6 miljoen (76 • 100000) mannen zijn dat 76 • 111,65 = 8485 mannen Per dag is dat 8485/365 = 23,2 mannen dus dat is ongeveer 23. |
14. | linkergrens bij 5%:
normalcdf(0, X, 27.6 , 4.1) = 0,05 Y1 = normalcdf(0, X, 27.6 , 4.1) en Y2 = 0,05 window bijv. Xmin = 0, Xmax = 25, Ymin = 0, Ymax = 0,1 intersect geeft X = 20,9 de rechtergrens ligt dan even ver aan de andere kant van 27,6 en dat is bij 34,3 |
15. | Het is significant
hoger als P(X
≥ 41) < 0,01 Het aantal moet een geheel getal zijn, maar we benaderen het met een normale verdeling. Dan moet je de continuïteitscorrectie gebruiken: P(X ≥ 41) gaan we normaal benaderen met P(X > 40,5) Normalcdf(40.5, 100000, 27.6, 4.1) = 0,0008 Dat is kleiner dan 0,01 dus het aantal is WEL significant hoger. |
16. | Dit is (bij
benadering) binomiaal verdeeld n = 450, p = 0,15 P(60 < X < 80) = P(X ≤ 79) - P(X ≤ 60) = binomcdf(450, 0.15, 79) - binomcdf(450, 0.15, 60) = 0,7628 |
17. | 68 vluchten
betekent 68 • 450 = 30600 koffers Daarvan wordt 10% gecontroleerd: 3060 koffers Daarvan zit 15% op slot: 459 koffers |
18. | m mondials
kost 2m manuren, en t travellers kost 3t
manuren. samen is dat 2m + 3t manuren, dus 2m + 3t ≤ 616 m mondials kost 1,5m m2 leer en t travellers kost ook 1,5t m2 leer samen is dat 1,5m + 1,5t ≤ 387 |
19. |
Het toelaatbare gebied heeft 4
hoekpunten: |
20. | Teken de lijn t
= 2m in de figuur: De maximale winst vinden we in punt P, en dat is het snijpunt van t = 2m met 1,5t + 1,5m = 387 In de laatste vergelijking t vervangen door 2m geeft 1,5 • 2m + 1,5m = 387 ofwel 4,5m = 387, dus m = 86 en dan in t = 2 • 86 = 172 W = 44 • 172 + 56 • 86 = € 12384 |