VWO WB1, 2002 - I | ||||
Verschuivend zwaartepunt. | ||||
Een kubusvormige bak met
deksel heeft binnenmaten 10 bij 10 bij 10 en weegt 1 kilogram. Het zwaartepunt B van de bak ligt in het centrum van de bak, dus 5 cm boven het midden van de bodem. De bak wordt met water gevuld tot een hoogte h cm. |
||||
In de figuur hiernaast is een
vooraanzicht van de bak getekend.
Het zwaartepunt van het geheel (bak en water) noemen we T. |
||||
3p | 1. | Bereken dT voor h = 3. Geef je antwoord in één decimaal nauwkeurig. | ||
4p | 2. | Toon aan dat voor de afstand
van T tot de bodem, uitgedrukt in h geldt: |
||
Als de bak leeg is valt T samen met B. Tijdens het vullen van de bak verschuift de plaats van T eerst omlaag en later weer omhoog. Als de bak vol is valt T weer samen met B. | ||||
4p | 3. | Bereken voor welke waarden van h geldt: dT < 4,5. Geef je antwoord in één decimaal nauwkeurig. | ||
6p | 4. | Bereken exact voor welke waarde van h de afstand van T tot de bodem minimaal is. |
Pestgedrag | |||
Om meer te weten te komen over het pestgedrag op een school wordt er een onderzoek gedaan. Aan elke leerling die aan het onderzoek meedoet wordt de volgende vraag gesteld: pest jij wel eens? Omdat het onderwerp gevoelig ligt zal niet elke pester naar waarheid willen antwoorden. | |||
Daarom laat men de leerlingen
antwoorden volgens de methode van randomized response . Deze
methode werkt als volgt: er wordt gebruik gemaakt van een kansschijf die
verdeeld is in de sectoren ja (15%), nee (15%) en naar
waarheid (70%). Zie de figuur hiernaast. De leerling laat de kansschijf langs de wijzer draaien. Hij komt tot stilstand in een willekeurige positie. Als de wijzer bij de sector naar waarheid staat moet de leerling eerlijk antwoorden. Als de wijzer bij één van de andere sectoren staat moet de leerling verplicht antwoorden wat die sector aangeeft, omgeacht of hij wel of niet pest. |
|||
4p | 5. | Bereken de kans dat van 7 leerlingen er 5 naar waarheid moeten antwoorden en 2 verplicht met "ja". Geef je antwoord in drie decimalen nauwkeurig. | |
Leerlingen die het antwoord "ja" geven doen dat om één van de volgende redenen: | |||
|
|||
Aan het onderzoek doen 900
leerlingen mee. Neem bij de volgende vraag aan dat 20% van deze leerlingen wel eens pest. |
|||
4p | 6. | Toon aan dat dan naar verwachting 261 leerlingen "ja" zullen antwoorden.. | |
Bij de telling blijkt dat 311 leerlingen de vraag met "ja" hebben beantwoord. Dit doet vermoeden dat het percentage leerlingen dat wel eens pest groter is dan 20%. | |||
5p | 7. | Bereken bij welk percentage leerlingen dat wel een pest het verwachte aantal antwoorden "ja" 311 is. |
Een beweging door (0,0) | ||||
De beweging van een punt in
het Oxy vlak wordt voor 0 ≤ t
≤ 2π
gegeven door: In de figuur hiernaast is de baan van het punt getekend. |
||||
6p | 8. | Bereken de exacte snelheid van het punt op het tijdstip t = 0 | ||
De bewegingsvergelijkingen
kunnen herleid worden tot: met r(t) = 2 • cos(6,5t) |
||||
4p | 9. | Toon dit aan. | ||
Bij het doorlopen van de baan van de figuur hierboven voor 0 ≤ t ≤ 2π passeert het punt een aantal keren (0,0). | ||||
6p | 10. | Bereken dit aantal langs algebraïsche weg. |
Hoogwater in Groningen | |||
Op 26 oktober 1999 verscheen
in het dagblad Trouw een artikel over de waterhoogte in het
Verbindingskanaal in Groningen. De aanleiding hiervoor was de
waterschade aan het Groninger Museum, dat in dit kanaal staat. De grafiek hiernaast is ontleend aan dit artikel. Het is de frequentieverdeling van de meetresultaten van 8145 dagen in de jaren 1977 - 1999. De waterhoogte (in cm boven NAP) in het Verbindingskanaal noemen we X. Op basis van de meetresultaten veronderstellen we dat X normaal verdeeld is met gemiddelde 63,8 cm. Van de 8145 gemeten waterhoogten was 6% onder de 50,0 cm. Hieruit volgt dat de standaardafwijking van X ongeveer 9 cm is. |
|||
4p | 11. | Bereken op grond van bovenstaande gegevens de standaardafwijking van X in één decimaal nauwkeurig. | |
Uit de statistiek is bekend
dat het gemiddelde van een steekproef uit deze meetresultaten ook
normaal verdeeld is met
μ = 63,8 en
σ = 9/√n, waarbij n het
aantal meetresultaten in de steekproef is. Lettend op de neerslag en de verdamping is december de natste maand in Groningen. Om te onderzoeken of de waterhoogte in december significant hoger is dan 63,8 berekent men het gemiddelde G van de 22 waterhoogtes op 15 december van de jaren 1977 tot en met 1998. |
|||
7p | 12. | Bereken bij welke gehele waarden van G men bij een significantieniveau van 5% mag concluderen dat de gemiddelde waterhoogte in december groter is dan 63,8. |
Bal te water | |||
Een bal valt van enige hoogte
in het water. Vanaf het moment dat de bal het wateroppervlak raakt wordt
hij afgeremd. Door zijn snelheid zal hij nog een stuk onder het
wateroppervlak komen. Vervolgens zal de bal weer opstijgen naar het
wateroppervlak. Zie de figuur hiernaast. Voor de snelheid v, in meters per seconde, van een bepaalde bal die in het water valt geldt de formule: v(t) = 2 - 8 • e-2t Hierbij is t de tijd in seconden vanaf het moment dat de
bal in het water komt; v is positief als de bal omhoog gaat.
|
|||
In de onderste figuur
hiernaast staat de grafiek van v voor de periode dat de bal onder
water is. De gemiddelde versnelling (in m/s2) van de bal tijdens de eerste t seconden dat hij onder water is, is gelijk aan de helling van het verbindingslijnstuk tussen de punten op de grafiek van v die horen bij de tijdstippen 0 en t. In de figuur is dit lijnstuk voor een waarde van t getekend. |
|||
4p | 13. | Bereken de gemiddelde versnelling in m/s2 gedurende de eerste 2 seconden. Geef je antwoord in twee decimalen nauwkeurig. | |
De bal bereikt het diepste punt na ongeveer 0,7 seconden. | |||
5p | 14. | Bereken het exacte tijdstip waarop de bal op het diepste punt is. | |
Het aantal meters dat de bal zich op een bepaald tijdstip onder water bevindt kun je berekenen door de snelheid te integreren. | |||
4p | 15. | Bereken de grootste diepte die de bal bereikt. Geef je antwoord in centimeters nauwkeurig. |
Een kromme van middens | |||
Gegeven is de functie f(x)
= √x De lijn y = 2 snijdt de grafiek van f in punt A en de y-as in punt B. Zie de figuur hiernaast. V is het gebied ingesloten door de grafiek van f, de y-as en de lijn y = 2. In de figuur is V grijs gemaakt. |
|||
4p | 16. | Bereken de oppervlakte van V | |
We bekijken het horizontale
verbindingslijnstuk tussen een punt (0, q) en de grafiek van f
met 0 < q ≤ 2 M is het midden van dit lijnstuk. In de figuur hiernaast is dit voor een waarde van q getekend. Hierin is ook de kromme y = √(2x) getekend. |
|||
4p | 17. | Toon aan dat M op de grafiek van y = √(2x) ligt. |
|
W is het gebied dat wordt
ingesloten door de grafiek van y = √(2x),
de y-as en de lijn y = 2. We wentelen V en W beide om de y-as. De inhoud van het omwentelingslichaam van V is gelijk aan 32π/5. De inhoud van het omwentelingslichaam van W is een percentage hiervan. |
|||
6p | 18. | Bereken dit percentage exact. |
OPLOSSINGEN | |||
Het officiële (maar soms beknoptere) correctievoorschrift kun je HIER vinden. Vooral handig voor de onderverdeling van de punten. | |||
1. | dW
= 0,3 • 3 = 1,5. dT = (3/13) • 1,5 + (10/13) • 5 = 4,5 cm. |
||
2. | dW
= 0,5h geeft: |
||
3. | 1e opl. | (h2
+ 100) / (2h + 20) = 4,5
⇒
h2 + 100 = (2h + 20) • 4,5
⇒
h2 + 100 = 9h + 90 ⇒ h2 - 9h + 10 = 0 en de ABC-formule geeft nu h = 7,7 of h = 1,3 Aflezen uit de grafiek of met een tekenbeeld: dT < 4,5 als 1,3 < h < 7,7 |
|
2e opl. | Voer de formule voor dT in in de GR bij Y1. Neem Y2 = 4,5 en gebruik INTERSECT om de snijpunten te vinden. Dat geeft x = 7,7 of x = 1,3. Aflezen uit de grafiek geeft dT < 4,5 als 1,3 < h < 7,7 | ||
4. | Gebruik
de quotiëntregel om de afgeleide functie van dT te
vinden: Dit is nul als de teller nul is: 2h2 + 40h- 200 = 0 geeft met de ABC-formule h = -10 + √200 of h = -10 - Ö200 De tweede oplossing valt af, want geeft negatieve h. Dus de oplossing is h = -10 + √200 |
||
5. | Een
mogelijke serie is WWWWWJJ en de kans hierop is 0,75
• 0,152 Er zijn 7 nCr 2 zulke series. Dat is 21. De totale kans wordt dan 21 • 0,75 • 0,152 = 0,079 |
||
6. | Naar
verwachting zullen 0,25 • 900 = 135 leerlingenverplicht
"ja" antwoorden. Naar verwachting zullen 0,7 • 0,2 • 900 = 126 leerlingen naar waarheid "ja" antwoorden In totaal zullen dus 135 + 126 = 261 leerlingen "ja" antwoorden. |
||
7. | Van
de 900 leerlingen hebben er naar verwachting 0,15 • 900 = 135
verplicht "ja" geantwoord. Dus hebben er 311 - 135 = 176 naar waarheid "ja" geantwoord. In totaal hebben er 0,70 • 900 = 630 leerlingen naar waarheid geantwoord. Van die 630 zeiden er 176 "ja" dus dat is (176/630) • 100% = 28%. |
||
8. | x
' (t) = -15sin(15t)- 2sin(2t) dus x'(0) = 0 y'(t) = 15cos(15t) + 2cos(2t) dus y '(0) = 17 De snelheid is √(x'2 + y'2) = √172 = 17 |
||
9. |
dus x(t) = 2cos(8,5t)cos(6,5t) en y(t) = 2sin(8,5t)cos(6,5t) Neem r(t) = 2cos(6,5t) dan staat er x(t) = r(t)•cos(8,5t) en y(t) = r(t)•sin(8,5t) |
||
10. | In
de oorsprong is x(t) = 0 en y(t) = 0 Dat kan alleen als r(t) = 0, want cos(8,5t) en sin(8,5t) kunnen nooit tegelijk nul zijn cos(6,5t) = 0 geeft 6,5t = 0,5π + k • π dat geeft t = (1/13)π + k • (2/13)π tussen 0 en 2p geeft dat de oplossingen (1/13)π, (3/13)π, (5/13)π, ... , (25/13)π, en dat zijn er 13. |
||
11. | NORMALCDF(-1E99
, 50.0 , 63.8 , X) = 0,06 Plot Y1 = NORMALCDF(-1E99 , 50.0 , 63.8 , X) en Y2 = 0,06 bijv met WINDOW Xmin = 5 , Xmax = 10 , Ymin = 0, Ymax = 0,12 INTERSECT geeft X = 8,87588.... dus s = 8,9 |
||
12. | H0:
G is normaal verdeeld met
μ = 63,8 en
σ
= 9/√22 = 1,92 De toets is eenzijdig, dus H0 wordt verworpen als geldt: P(G > g) £ 0,05 Dus NORMALCDF(X , 1E99 , 63.8 , 1.92) £ 0,05 Plot Y1 = NORMALCDF(X , 1E99 , 63.8 , 1.92) en Y2 = 0,05 bijv. met WINDOW Xmin = 60 , Xmax = 80 , Ymin = 0, Ymax = 0,10 INTERSECT geeft X = 66,7936.... dus voor gehele waarden die groter of gelijk zijn aan 67. |
||
13. | gemiddelde versnelling = (v(2) - v(0) )/2 = 3,93 | ||
14. | 2 - 8e-2t = 0 ⇒ 8e-2t = 2 ⇒ e-2t = 0,25 ⇒ -2t = ln0,25 ⇒ t = -0,5 • ln(0,25) = ln2 | ||
15. |
= 2 • 0,7 + 4 • e-1,4 - 0 - 4 • e0 = -1,61361... De grootste diepte is dus 1,61 meter. (de integraal mag overigens ook opgelost worden met CALC - ∫f(x)dx van de GR) |
||
16. | |||
17. | 1e opl. | Het
rechter eindpunt van het verbindingslijnstuk is (q2 , q) Dus M is (0,5q2 , q) √(2 • 0,5q2) = √(q2) = q dus M ligt inderdaad op de tweede grafiek. |
|
2e opl. | De
grafiek van de middens ontstaat uit de oorspronkelijke grafiek door een
vermenigvuldiging t.o.v. de y-as met factor 0,5. Dat is hetzelfde als in de formule x vervangen door 2x |
||
18. |
dat is dus 20% van de inhoud van V. |