Oppervlakte | ||
Gegeven is de functie: f(x)
= √(x - 1)
De lijn k raakt de grafiek van f in het punt P(10,3). Zie de figuur hieronder. |
||
5p | 5. | Stel met behulp van differentiëren een vergelijking op van k. |
De grafiek van f , de lijn k en de x-as sluiten een vlakdeel in. | ||
7p | 6. | Bereken exact de oppervlakte van dit vlakdeel. |
Kortste weg. | |||
We bekijken de lijn l
met vergelijking y = mx , met m > 0. De lijn l snijdt de lijn y = -2 in A en de lijn x = 4 in B. Zie de figuur hierboven. |
|||
6p | 7. | Bewijs dat voor elke positieve
waarde van m de lengte van lijnstuk AB gelijk is aan: |
|
5p | 8. | Los nu het volgende probleem op: | |
Plaats P ligt dicht bij het
kruispunt van twee wegen; de H25 en de V18. De wegen snijden elkaar
loodrecht. Plaats P ligt 4 km van de H25 en 7 km van de V18 af. Er wordt een nieuwe rechte weg aangelegd die de twee wegen met elkaar verbindt. De nieuwe weg moet door plaats P gaan. Bereken in meters nauwkeurig de lengte van de kortste weg die aan deze eisen voldoet. |
Schone-grond-verklaring | |||
Om te mogen bouwen op een
perceel grond is een zogeheten schone-grond-verklaring nodig. Een onafhankelijke instantie neemt twee grondmonsters van zo'n perceel. Van elk perceel wordt in een laboratorium één monster getest op verontreiniging. Als er geen verontreiniging wordt aangetroffen wordt een schone-grond-verklaring afgegeven voor het betreffende perceel. Ga in deze opgave uit van de volgende veronderstellingen: Het testen van een monster is een kostbare zaak. In plaats van het afzonderlijk testen van de grond van elk perceel worden - om kosten te besparen - de grondmonsters van meerdere percelen bij elkaar gevoegd en als één geheel getest. Veronderstel dat men grondmonsters van vijf percelen bij elkaar neemt en dit mengsel test. Als er geen verontreiniging in dit mengsel wordt aangetroffen, wordt voor elk van de betreffende percelen een schone-grond-verklaring afgegeven. Als er wel verontreiniging wordt aangetroffen test men van elk van de vijf percelen het tweede monster apart. |
|||
3p | 9. | Bewijs dat de kans dat men de tweede monsters zal moeten testen, afgerond op drie decimalen, gelijk is aan 0,049 | |
Het nemen van twee grondmonsters van een perceel kost € 20,-. Een test in het laboratorium kost € 150,-. | |||
6p | 10. | Toon aan dat de te verwachten kostenbesparing op het onderzoek van vijf percelen grond op deze manier € 563,25 is. | |
Uit de uitkomst van vraag 10
blijkt dat het inderdaad kostenbesparend is om een aantal monsters
tegelijk te testen. Men vraagt zich af of een verdere kostenbesparing te
realiseren is. De grondmonsters van n percelen worden bij elkaar genomen. |
|||
5p | 11. | Bewijs dat de
verwachtingswaarde van de kosten per perceel gelijk is aan : 170 + (150/n) - 150 • (0,99)n. |
|
3p | 12. | Bereken bij welke waarde van n deze verwachtingswaarde minimaal is. |
Een Lissajous-figuur | |||
De bewegingsvergelijkingen: (met 0 ≤ t ≤ 2π) beschrijven de baan van een bewegend punt. Deze baan heeft precies vier punten met de y-as gemeen. |
|||
4p | 13. | Bereken de coördinaten van deze punten. | |
Tijdens de beweging verandert de snelheid van het punt voortdurend. De hoogste snelheid die het punt kan bereiken wordt enkele malen bereikt. Als je de beweging op de GR simuleert lijkt het alsof deze hoogste waarde bereikt wordt bij het passeren van de y-as. | |||
8p | 14. | Toon aan dat dit niet het geval is. |
Een verzameling toppen | ||||
Gegeven zijn de functies:
|
||||
4p | 15. | Neem k = 1. Bereken exact de coördinaten van de top van de grafiek van f1 |
||
Voor elke waarde van k ≠
0 heeft de grafiek van fk één top. De top van de grafiek van f1 ligt op een kromme met vergelijking y = 1/x |
||||
6p | 16. | Bewijs dat voor elke waarde van k ≠ 0 de top van de grafiek van fk op de kromme y = 1/x ligt. | ||
De waarde van k wordt zodanig gekozen dat de grafiek van fk de lijn y = 1 snijdt in de punten A en B. De lengte van AB hangt af van de keuze van k. | ||||
6p | 17. | Wat is de kleinste gehele waarde van k waarvoor de lengte van AB groter is dan 1? Licht je antwoord toe. |
OPLOSSINGEN | |||
Het officiële (maar soms beknoptere) correctievoorschrift kun je HIER vinden. Vooral handig voor de onderverdeling van de punten. | |||
1. | NORMALCDF(0, 44.5 , 52.0 , 16.0) = 0,31904...en dat is ongeveer 32%. | ||
2. | Dan moet
gelden NORMALCDF(0 , X , 52.0 , 16.0) = 0,25 Voer in in de GR: Y1 = NORMALCDF(0 , X , 52.0 , 16.0) In de tabel zie je X = 41 geeft Y1 = 0,24530... en X = 42 geeft Y1 = 0,26540... Dus de cesuur 41/42 geeft een percentage het dichtst bij 25%. |
||
3. | Het
totaal aantal metingen is 244 25% daarvan is 61 Bij cesuur 37/38 is het aantal onvoldoendes 60, en dat ligt het dichtst bij 61. |
||
4. | De
vuistregels zijn: Tussen μ + σ en μ - σ ligt 68% van de metingen. In dit geval is dat tussen 49 + 16,5 = 65,5 en 49 - 16,5 = 32,5. Bij 32 is de cumulatieve frequentie 35 en bij 65 is de cumulatieve frequentie 204. Daartussen lagen dus 169 metingen, en dat is (169/244) • 100% = 69,3% Tussen
μ + 2σ
en
μ - 2σ ligt 95%
van de metingen. De vuistregels lijken redelijk goed te kloppen. |
||
5. | f
' (x) = 0,5 • (x - 1)-0,5 dus f
'(10) = 0,5 • (9)-0,5 = 1/6 en dat is het
hellinggetal van de raaklijn. De raaklijn heeft dus vergelijking y = (1/6) • x + b b kun je vinden door het raakpunt (10,3) in te vullen: 3 = 10 • (1/6) + b dus b = 4/3 Daarmee is de vergelijking geworden y = 1/6 • x + 11/3 |
||
6. | Bereken
de oppervlakte onder de rechte lijn en trek er daarna de oppervlakte
onder de wortel vanaf. De gevraagde oppervlakte is dus het verschil tussen deze twee en is 32/3 |
||
7. | y
= mx snijden met x = 4 geeft y =
4m en dus is B = (4 , 4m) y = mx snijden met y = -2 geeft mx = -2 ofwel x = -2/m en dus is A = (-2/m , -2) Pythagoras geeft dan : AB2 = (4 - - 2/m)2 + (4m - - 2)2 = (4 + 2/m)2 + (4m + 2)2 Door van beide kanten de wortel te nemen volgt de gevraagde vergelijking. |
||
8. | Leg een
assenstelsel aan met de oorsprong in punt P. Dan is de H25 de lijn met vergelijking y= -4 en de V18 de lijn met vergelijking x = -7 Noem AB = y = mx Op dezelfde manier als in opgave 7 vinden we dan: A = (-7 , -7m) en B = (-4/m , -4) |
||
9. | P(tweede
monsters moeten getest) = P(minstens één monster verontreinigd) = 1 -
P(geen monster verontreinigd) = = 1 - 0,995 = 1 - 0,95099.. = 0,0490099... - 0,049 (afgerond) |
||
10. | Bij
apart meten kost het 5 • 150 = 750 euro.
In groepjes meten geeft kans 0,049 dat de
tweede monsters getest moeten worden, en in dat geval zijn er 6 metingen
gedaan dus zijn de totale kosten 6 • 150 = 900 euro. Dat is een besparing van 750 - 186,75 =
563,25 euro. |
||
11. | Groepjes
van n geeft kans 0,99n dat er maar één meting
nodig is (alles schoon) en dus kans 1 - 0,99n dat alle
tweede monsters gemeten moeten worden. In dat geval zijn er n + 1
metingen nodig. Het gemiddelde aantal metingen voor n monsters is dus 0,99n • 1 + (1 - 0,99n) • (n + 1) = 0.99n + n + 1 - n • 0,99n - 0,99n = n + 1 - n • 0,99n Per monster is dat (delen door n): 1 + (1/n) - 0,99n metingen De kosten zijn per meting 150 euro, dus totaal wordt dat 150 + 150/n - 150 • 0,99n en daar komt nog 20 euro voor het nemen van de grondmonsters bij. Samen in totaal 170 + 150/n - 150 • 0,99n |
||
12. | Voer
in: Y1 = 170 + 150/n - 150 • 0,99n en kijk
in de tabel. Dat geeft een minimum bij n = 11 van 49,3356..... euro |
||
13. | y-as
wil zeggen x = 0 dus cos3t = 0 ⇒ 3t = 0,5π (+ k • 2π) of 3t = 1,5π (+ k • 2π) ⇒ t = 1/6π (+ k • 2/3π) of t = 0,5π (+ k • 2/3π) Tussen 0 en 2π geeft dat de oplossingen t = 1/6π , 1/2π , 5/6π , 7/6π , 3/2π , 11/6π De bijbehorende y-waarden zijn respectievelijk: 1/2 , 1 , 1/2 , -1/2 , -1 , -1/2 De gevraagde punten zijn dus (0 , 1/2) en (0, 1) en (0,-1/2) en (0, -1) |
||
14. | x' =
-3•sin3t en y' = cost snelheid = v = √(x'2 + y '2) = √(9sin23t + cos2t) voer in Y1 = √(9sin23t + cos2t) en bereken met CALC-Maximum de maximale snelheid. Tussen 0 en 2π geeft dat X = 0,5182... en 1,5707.... en 2,6233... en 3,6598... en 4,7123... en 5,7649..... Het passeren van de y-as was bij t = 1/6π , 1/2π , 5/6π , 7/6π , 3/2π , 11/6π (opgave 13) Dat is resp. afgerond 0,5235... en 1,5707... en 2,6179... en 3,66519... en 4,7123... en 5,7595... Daaruit blijkt dat de hoogste snelheid niet altijd wordt bereikt bij het passeren van de y-as. |
||
15. |
f'(x) = 0 geeft 1 - lnx = 0 ⇒ lnx = 1 ⇒ x = e dat geeft y = ln(e)/e = 1/e dus de top is het punt (e , 1/e) |
||
16. |
f'(x) = 0 geeft 1 - ln kx = 0 ⇒ ln kx = 1 ⇒ kx = e ⇒ x = e/k |
||
17. | Hiernaast
zie je een grafiekenbundel van y = ln(kx)/x voor
k = 1, 2, 3, 4, 5 en de lijn y = 1. Makkelijk in te toetsen in de GR als Y1 = ln({0,1,2,3,4,5}X)/X met gebruik van de "dikke komma" tussen de k-waarden Het lijkt erop dat bij de rode grafiek de lengte van AB voor het eerst groter is dan 1. Controle met Y1 = ln(4x)/x en Y2 = 1 en INTERSECT geeft de punten (0.3574.. , 1) en (2.1532... , 1) en de afstand daartussen is inderdaad meer dan 1. Hetzelfde met Y1 = ln(3x)/x Dus voor k = 4 is de afstand AB voor het eerst groter dan 1. |