Krasloten | |||
Deze opgaven gaat over krasloten waarmee je 3 euro of 6 euro of niets kunt ontvangen. Elk kraslot heeft drie vakjes die je open kunt krassen. Zie de figuur hieronder. | |||
In één van de vakjes is een MIN (-)
verborgen, in de andere twee een PLUS (+). Je kunt het kraslot inleveren na één vakje of na twee vakjes te hebben opengekrast. Voor elke opengekraste PLUS ontvang je drie euro, maar als je de MIN hebt opengekrast is het lot waardeloos geworden. Zie de figuur hieronder. |
|||
Bij de mensen die krasloten kopen onderscheiden we twee typen krassers: | |||
|
|||
Je kunt je afvragen welk type krasser het slimst is. | |||
4p | 8. | Bereken voor zowel de waaghalzen als de angsthazen welk bedrag zij naar verwachting per opengekrast lot zullen ontvangen. | |
Bij een bepaalde kiosk is
gebleken dat 65% van de krassers een waaghals is en 35% een angsthaas. Op zekere dag komen 500 mensen een lot kopen bij deze kiosk en krassen het open. |
|||
5p | 9. | Bereken hoeveel van deze mensen naar verwachting niets uitbetaald krijgen. | |
Van een groep mensen bestaande uit 65 waaghalzen en 35 angst hazen heeft ieder precies één lot opengekrast. | |||
6p | 10. | Bereken de kans dat uiteindelijk meer dan 60 mensen van deze groep precies één vakje hebben opengekrast. | |
Een verzameling functies | |||
Op het domein [0,2π]
zijn gegeven de functies: fn (x) = 1 + sin2x + cos nx waarbij n een positief geheel getal is. Als je de grafiek van f2 door de GR laat
tekenen, lijkt deze op een sinusoïde. |
|||
6p | 11. | Geef een mogelijke combinatie van waarden voor a, b, c, en d. Licht je antwoord toe. | |
De grafiek van fn gaat voor bepaalde waarden van n door het punt (1/6π , 1/4) | |||
4p | 12. | Onderzoek voor welke waarden van n tussen 0 en 50 dit geldt. | |
f4(x) is te schrijven als f4(x) = 11/2 - 1/2cos 2x + cos 4x | |||
3p | 13. | Toon aan dat dit juist is. | |
Gegeven is de rechthoek OABC
met A(2π , 0) en C(0,3) De grafiek van f4 verdeelt deze rechthoek in twee gebieden. |
|||
7p | 14. | Toon aan met behulp van integreren dat deze twee gebieden exact dezelfde oppervlakte hebben. | |
Munten | |||
Bij de invoering van de euro
op 1 januari 2002 is een aantal Europese munten ongeldig geworden. In
het najaar van 2001 zijn inzamelingsacties van deze munten gehouden. In
november 2001 heeft zich het volgende voorgedaan. Door een bepaalde
groep zijn veel Franse munten ingezameld, waaronder 1700 munten van
10FF (Franse Francs). Men is van plan deze munten van 10FF in 17
zakjes van 100 stuks bij een bank in te leveren.
De gang van zaken op de bank in dit soort gevallen is als volgt.
Munten van dezelfde soort moeten in zakjes van 100 munten aan de bank
worden aangeboden. Een bankbediende telt het aantal munten in een zakje
niet, maar weegt het zakje met de munten. Het gewicht van een leeg zakje
is verwaarloosbaar. Het gewicht van 100 munten van 10FF is normaal
verdeeld met een gemiddelde van 650 gram en een standaardafwijking van
0,5 gram. |
|||
3p | 15. | Bereken deze kans in drie decimalen nauwkeurig. | |
Voor het inleveren bij de
bank is een lid van de groep op het kwalijke idee gekomen om bij 8 van
de 17 zakjes één munt van 10FF te vervangen door één munt van 1FF,
die lichter is. Er zitten dan 99 munten van 10FF en 1 munt van 1FF in
elk van die 8 zakjes. Er worden nu dus 8 'valse' en 9 'goede' zakjes ingeleverd. |
|||
4p | 16. | Bereken in twee decimalen nauwkeurig de kans dat van de eerste 5 zakjes die de bankbediende weegt, er 3 vals zijn. | |
Zakjes met een gewicht dat
minder dan 649,5 is noemt men 'te licht'. Het aantal te lichte zakjes van de 17 te wegen zakjes mag niet te groot zijn. De bank noemt dit aantal n, en wil dat de kans op precies n te lichte zakjes kleiner is dan 1%. |
|||
5p | 17. | Welke waarden kan n hebben? | |
Het menselijk oog | ||||
Om een voorwerp op
verschillende afstanden scherp te kunnen zien heeft de mens de
mogelijkheid om te accommoderen, dat wil zeggen de sterkte van zijn ogen
aan te passen, zodat er een scherp beeld op zijn netvlies komt. Om een
voorwerp op een afstand a van het oog scherp te kunnen zien is
een bepaalde sterkte S van het oog nodig. Voor deze sterkte S gebruiken
we het volgende model: Hierbij is: |
||||
|
||||
Zie de volgende figuur. | ||||
De afstand b hoeft
niet voor beide ogen gelijk te zijn.
Iemand heeft een rechteroog met b = 0,018 m. Hij kan de sterkte van zijn rechteroog variëren van 58 tot en met 63 dpt. |
||||
5p | 18. | Bereken op welke afstanden dit rechteroog voorwerpen scherp kan zien. Rond de grenswaarden in je antwoord af op twee decimalen. | ||
Voor zijn linkeroog
geldt b = 0,017 m. Hiermee kan hij voorwerpen op afstanden van 15 cm en verder scherp zien. |
||||
4p | 19. | Bereken welke waarden S kan aannemen. Geef je antwoord in gehele dioptrieën. | ||
OPLOSSINGEN | ||||
Het officiële (maar soms beknoptere) correctievoorschrift kun je HIER vinden. Vooral handig voor de onderverdeling van de punten. | ||||
1. | De
afgeleide nul stellen: f '(x) = 1,5x - 0,75x2
= 0 ⇒ x • (1,5 - 0,75x) = 0 ⇒ x = 0 ∨ x = 1,5/0,75 = 2 Een tekenbeeld van f' ziet er zó uit: ------(0)+++++(2)------- Daaruit volgt dat er bij x = 0 een minimum is, en bij x = 2 een maximum. f(2) = 1 |
|||
2. | f(x)
= 0
⇒ x2 •
(0,75 - 0,25x) = 0
⇒ x
= 0
∨ x = 3 = (81/12 - 81/16) - (0) = 27/16 (=1,6875) |
|||
3. | gp(0)
= (0,75 • 02 - 0,25 • 03)p = 0p
= 0 dus de grafieken gaan allemaal door (0,0) gp(2) = (0,75 • 22 - 0,25 • 23)p = 1p = 1 dus de grafieken gaan allemaal door (2,1) gp(3) = (0,75 • 32 - 0,25 • 33)p = 0p = 0 dus de grafieken gaan allemaal door (3,0) |
|||
4. | P =
55
⇒ 55 = 100 • 0,998x
⇒ 0,998x =
0,55
⇒ x = log(0,55)/log(0,998)
= 298,619... P = 63 geeft op dezelfde manier x = 230,786... De lijn P = 55 is hieronder zó getekend dat CD/CE = 298,619/230,786 Ofwel CD ≈ 1,29 • CE |
|||
5. | P(200) =
67,00 Þ prijs is 67,00 •
200 • 400 = 5,36 miljoen P(0) = 100 en P(400) = 44,90 Dus de gemiddelde prijs is 72,45 De totale prijs is dan 72,45 • 200 • 400 = 5,80 miljoen |
|||
6. | De
oppervlakte van één zo'n rechthoekje is 5 • 200 = 1000 m2 Op afstand x van het kanaal kost zo'n rechthoekje dan 1000 • P(x) Er zijn 80 zulke rechthoekjes te maken. De totale grondprijs wordt dan 1000 • (P(0) + P(5) + P(10) + ... + P(395)) = 1000 • (100 • 0,9980 + 100 • 0,9985 + 100 • 0,99810 + ... + 100 • 0,998395) = 1000 • 100 • {0,9980 + 0,9980 • 0,9985 + 0,9980 • (0,9985)2 + ... + 0,9980•(0,9985)79} Tussen accolades staat een meetkundige rij met beginwaarde 1 en reden r = 0,9985
|
|||
De totale prijs wordt dan 1000 • 100 • 55,324 ≈ 5,53 miljoen euro. | ||||
7. |
≈ (-4485200 + 9989997)= 5504797 ofwel ongeveer 5,50 miljoen euro. |
|||
8. | waaghals:
P(prijs) = P(++) = 2/3 • 1/2
= 1/3 dus de
verwachtingswaarde is 6 • 1/3
+ 0 • 2/3 = 2
euro angsthaas: P(prijs) = 2/3 dus de verwachtingswaarde is 3 • 2/3 + 0 • 1/3 = 2 euro |
|||
9. | De kans
dat een waaghals niets krijgt is 2/3 en voor een angsthaas is dat 1/3 2/3 van de waaghalzen is 2/3 • 0,65 • 500 = 216,666 dus ongeveer 217 mensen 1/3 van de angsthazen is 1/3 • 0,35 • 500 = 58 mensen. samen zijn dat 217 + 58 = 275 mensen. |
|||
10. | De 35
angsthazen krassen in ieder geval elk één hokje open. Dus van de 65 waaghalzen moeten er meer dan 25 één hokje openkrassen. De kans dat een waaghals één hokje openkrast = P(MIN) = 1/3. P(X > 25) = 1 - P(X ≤ 25) = 1 - BINOMCDF(65,1/3,25) ≈ 1 - 0,843 = 0,156 |
|||
11. | Een plot staat
hiernaast. We lezen af: a = 1,5 |
|||
12. | 1/4
= 1 + sin2(1/6π)
+ cos(1/6πn) ⇒ 0,25 = 1 + 0,25 + cos(1/6πn) ⇒ -1 = cos(1/6πn) ⇒ 1/6πn = π mod(2π) ⇒ n = 6 mod(12) Tussen 0 en 50 geeft dat de oplossingen n = 6 , 18 , 30 en 42 |
|||
13. | formulekaart:
cos 2x = 1 - 2 sin2x substitueren geeft: 1,5 - 0,5 • cos2x + cos4x = 1,5 - 0,5 • (1 - 2sin2x) + cos 4x = 1,5 - 0,5 + sin2x + cos 4x = 1 + sin2x + cos 4x = f4(x) |
|||
14. | Oppervlakte
onder f4 is: = (3π - 0 + 0) - (0) = 3π De gehele rechthoek heeft oppervlakte 3 • 2p = 6π dus de oppervlakte onder f4 is inderdaad de helft. |
|||
15. | NORMALCDF(0 , 649.5 , 650 , 0.5) = 0,158655... ≈ 0,159 | |||
16. | P(VVVGG)
= 8/17 • 7/16
• 6/15 • 9/14
• 8/13 = 36/1105 Er zijn 5 nCr 3 = 10 zulke volgordes, dus de totale kans is 360/1105 = 72/221 ≈ 0,33 |
|||
17. | Er zijn
17 experimenten waarbij elke keer de kans op succes (= minder dan 649,5
gram) gelijk is aan 0,16. P(X = n) = 0,01 dus moet BINOMPDF(17 , 0.16 , n) < 0,01 Voer in Y1 = BINOMPDF(17 , 0.16 , X) en kijk in de tabel wanneer dat voor het eerst kleiner is dan 0.01. Dat levert op n = 7 Dus n ≥ 7 zijn de waarden die n kan hebben. |
|||
18. | S =
58
⇒ (a + 0,018)/(a•
0,018) = 58
⇒ a +
0,018 = 58 • a • 0,018 ⇒ a + 0,018 = 1,044a ⇒ 0,018 = 0,044a ⇒ a = 0,018/0,044 ≈ 0,409 S = 63 levert op precies dezelfde manier a ≈ 0,134 Voor afstanden tussen 0,13 en 0,41 kan dit rechteroog scherp zien. |
|||
19. | a
= 0,15 en b = 0,017 geeft S = 65,49... a = ∞ geeft S = 58,82 Dus S kan de waarden aannemen waarvoor geldt: 59 ≤ S ≤ 65 |
|||