VWO WB1 2005 - I | ||
Lichaamsgewicht | ||
Het gewicht van volwassen Nederlanders is bij
benadering normaal verdeeld met gemiddelde 76 kg en standaardafwijking 10
kg. In deze opgave werken we met deze normale verdeling.
Bij een onderzoek worden 1200 personen gewogen. |
||
3p | Bereken de verwachtingswaarde van het aantalproefpersonen met een gewicht tussen 66 en 86 kg. | |
5p | Bereken de kans dat van twee willekeurig gekozen personen er één zwaarder is dan 82 kg en één lichter dan 82 kg. | |
Rechthoek om driehoek | ||||
Een gelijkbenige driehoek met een tophoek van 30º (1/6π radialen) en twee zijden van lengte 1 wordt op een rechthoekig blaadje papier gelegd met de top in een hoekpunt van het papier. Zie de figuur hierboven. Vervolgens wordt door elk ander hoekpunt van de driehoek een lijn getrokken evenwijdig aan een rand van het blaadje. Door de getekende lijnen en de randen van het blaadje papier wordt zo een rechthoek gevormd. | ||||
In de figuur hierboven is voor vijf verschillende posities van de driehoek de bijbehorende rechthoek getekend. | ||||
|
||||
3p | Bereken voor welke waarde van x rechthoek APQR een vierkant is. | |||
De oppervlakte van rechthoek APQR is een
functie van x en wordt aangegeven met O(x) Er geldt: O(x) = cosx • cos(1/3π - x) |
||||
4p | Toon dit aan | |||
Voor de afgeleide functie van O geldt: O'(x) = sin(1/3π - 2x) | ||||
5p | Toon dit langs algebraïsche weg aan. | |||
4p | Bereken de exacte waarden die O(x) kan aannemen. | |||
De badkuipkromme | |||
Bij veel in massaproductie
vervaardigde apparaten is de levensduur afhankelijk van het toeval. Bij de
modellering daarvan onderscheidt men vaak drie tijdsintervallen: • een korte beginperiode waarin fabricage- en materiaalfouten aan het licht komen; er gaan dan relatief veel apparaten stuk. • een (lange) normale werkperiode waarin slechts weinig apparaten stukgaan. • een korte eindperiode, waarin vrijwel alle apparaten door veroudering en slijtage stukgaan. De figuur hieronder illustreert een wiskundig model dat voor de analyse van de levensduur van een bepaald type apparaten gebruikt wordt. Het gaat om apparaten waarbij de begin- en eindperiode beide ongeveer een half jaar duren en de normale werkperiode ongeveer 10 jaar bedraagt. De apparaten worden maximaal 11 jaar oud. |
|||
Op de horizontale as van deze
figuur staat de tijd t, gemeten in jaren. De figuur toont de
grafiek van een functie f waarvoor geldt dat de oppervlakte onder
de grafiek op het interval 0 ≤ t ≤
11 gelijk is aan 1. Voor ieder tijdstip a tussen 0 en 11 jaar is de
kans dat een willekeurig apparaat stukgaat vóórdat het een leeftijd van a
jaren heeft bereikt, gelijk aan de oppervlakte onder de grafiek van f
tussen de tijdstippen t = 0 en t = a. In bovenstaande
figuur is die oppervlakte voor a = 1 grijs aangegeven. De grafiek
van f wordt vanwege de vorm een badkuipkromme genoemd. In dit geval heeft de badkuipkromme de volgende eigenschappen: • de grafiek is symmetrisch in de lijn t = 5,5 • de oppervlakte onder de grafiek tussen t = 0 en t = 1 is ongeveer gelijk aan 0,14. • de grafiek loopt tussen t = 1 en t = 10 ongeveer horizontaal. |
|||
4p | Bereken met behulp van
bovenstaande eigenschappen de kans dat een apparaat een levensduur bereikt
tussen 2 en 7 jaar. Zie de figuur hiernaast. |
||
De kans op stukgaan tussen 0 en a jaar (met 0 ≤ a ≤ 11) noemen we F(a). Dus F(1) ≈ 0,14. | |||
5p | Schets de grafiek van F. Licht je werkwijze toe. De grafiek moet in overeenstemming zijn met de hierboven genoemde eigenschappen van de badkuipkromme. | ||
Voor de badkuipkromme van de figuren hierboven geldt het functievoorschrift: f(t) = 0,08 + 2 • 10-23 • (t - 5,5)30 | |||
3p | Bereken met behulp van dit functievoorschrift de kans op stukgaan tijdens het eerste halfjaar. | ||
De fabrikant geeft één jaar
garantie op het apparaat. Als het binnen één jaar stukgaat wordt het
gratis vervangen door een nieuw exemplaar. Ook dat kan binnen een jaar
stukgaan, waarna ook dat exemplaar gratis wordt vervangen, enzovoort. Iemand koopt vier van deze apparaten. |
|||
5p | Bereken de kans dat precies één keer een apparaat van deze persoon gratis wordt vervangen door een nieuw exemplaar. | ||
Als de gemiddelde levensduur van
een apparaat 5,5 jaar is, geldt voor het trekken van een aselecte
steekproef van 150 apparaten: de gemiddelde levensduur van de 150
apparaten in de steekproef is bij benadering normaal verdeeld met
verwachtingswaarde 5,5 jaar en standaardafwijking 0,285 jaar.
Van een groep van 150 aselect gekozen apparaten bleek de gemiddelde levensduur slechts 5,1 jaar te zijn. |
|||
5p | Geeft dit voldoende aanleiding om de veronderstelde gemiddelde levensduur van een apparaat naar beneden bij te stellen? Neem een significantieniveau van 10% | ||
Richtingen | ||||
|
||||
6p | Toon dit langs algebraïsche weg aan. | |||
Verder is gegeven het punt A(0, 4) Voor elk punt P(x, f(x)) op de grafiek van f tussen de punten O(0,0) en (10,10) bekijken we de lijn AP. |
||||
4p | Bereken de x-coördinaat van het punt P waarbij de lijn AP de grootste richtingscoëfficiënt heeft. | |||
Onafhankelijk van n | ||||
De grafieken van y = 1/2x2 en y = x sluiten een gebied G in. Door dit gebied G te wentelen om de x-as ontstaat een omwentelingslichaam. | ||||
6p | Bereken de exacte waarde van de inhoud van dit omwentelingslichaam. | |||
|
||||
3p | Toon dit aan. | |||
|
||||
6p | Toon dit aan | |||
OPLOSSINGEN | ||
Het officiële (maar soms beknoptere) correctievoorschrift kun je HIER vinden. Vooral handig voor de onderverdeling van de punten. | ||
1. | 90% van 3,6 is
3,24
⇒ 3,24 = 3,6(1 - e-2,5t
)
⇒ 1 - e-2,5t
= 0,9
⇒ e-2,5t
= 0,1
⇒ -2,5t = ln(0,1) ⇒ t = ln(0,1)/-2,5 ≈ 0,92 |
|
2. | de lijn van de
astmapatiënt loopt naar ongeveer L = 2,2 3,6α = 2,2 ⇒ α ≈ 0,6 |
|
3. | L(2) = 0,3 • 3,6
• (1 - e-2,5 • 0,3 • 2 )
≈
0,84 De maximale hoeveelheid is 0,3 • 3,6 = 1,08 dus dat is 0,84/1,08 • 100% ≈ 78% |
|
4. | De snelheid is de
afgeleide: L '(t) = 3,6 •
α
• (-e -2,5αt ) • -2,5α
= 9α2
•
e -2,5αt L'(0) = 9α2 = 4,5 ⇒ α2 = 0.5 ⇒ α ≈ 0,71 |
|
5. | normalcdf(66, 86, 76, 10) ≈ 0,6827. Dus dat zijn 0,6827 • 1200 = 819 personen | |
6. | P(zwaarder dan 82
kg) = normalcdf(82, ∞ , 76, 10)
≈
0,2743 P(lichter dan 82 kg) = 1 - 0,2743 = 0,7257 P(één zwaarder en één lichter) = P(ZL) + P(LZ) = 0,2743 • 0,7257 + 0,7257 • 0,2743 ≈ 0,40 |
|
7. | Bij een vierkant is
de figuur symmetrisch in lijn AQ, dus is
∠RAC
=
∠BAP Samen met ∠BAC vormen deze drie een rechte hoek. Daarom is ∠RAC = ∠BAP = 1/6π |
|
8. | Teken de lijn van C
loodrecht op AP. Dat geeft punt R. Dan geldt sin(1/6π
+ x) = CR = QP Verder in driehoek ABP: AP = cosx AP • QP = cosx • sin(1/6π + x) omdat sinα = cos(1/2π - α) geldt sin(1/6π + x) = cos(1/2π - (1/6π + x) ) = cos (1/3π - x) Daarmee is de formule bewezen. |
|
9. | O'(x)
= -sinx • cos (1/3π
- x) + cosx • -sin(1/3π
- x) • -1 = cosx • sin(1/3π
- x) - sinx • cos (1/3π
- x) = sin(1/3π - x - x) = sin(1/3π - 2x) |
|
10. | O'(x)
= 0 ⇒ sin(1/3π
- 2x) = 0 ⇒ 1/3π
- 2x = 0 (mod 2π) ∨ 1/3π
- 2x =
π (mod 2π) ⇒ 2x = 1/3π (mod 2π) ∨ 2x = -2/3π (mod 2π) ⇒ x = 1/6π (mod π) ∨ x = 2/3π (mod π) x = 1/6π geeft O = 3/4 x = 2/3π valt af omdat 0 ≤ x ≤ 1/3π x = 0 geeft O = 1/2 en x = 1/3π geeft O = 1/2 Conclusie: O zit in het interval [1/2 , 3/4] |
|
11. | Tussen 0
en 1 jaar is 0,14, dus tussen 10 en 11 ook. Voor de oppervlakte tussen 1 en 10 blijft dus 1 - 0,14 - 0,14 = 0,72 over De oppervlakte tussen 2 en 7 is daar 5/9 deel van dus 0,40 |
|
12. | De grafiek moet door
(1, 0.14) en (10, 0.86) gaan Daartussen is het lineair. tussen 0 en 1 is er afnemende stijging, tussen 10 en 11 toenemende stijging. |
|
13. |
= (0,0370) - (-0,0577) = 0,0947 (maar het kan natuurlijk ook met de GR) |
|
14. | Dan moet
er precies één van de vier kapot gaan, en zijn vervanger niet. P(één van de vier kapot) = 4 • 0,14 • 0,863 P(vervanger niet) = 0,86 samen geeft dat 4 • 0,14 • 0,863 • 0,86 = 0,31 |
|
15. | H0:
μ = 5,5 en σ =
0,285 H1: μ < 5,5 (de toets is éénzijdig) α = 0,10 De meting was x = 5,1 overschrijdingskans: normalcdf(0, 5.1, 5.5, 0.285) = 0,08 Dat is kleiner dan 0,10 dus H0 moet verworpen worden; Er is inderdaad voldoende aanleiding |
|
16. | f
'(x) = -0,03x2 + 0,2x + 1 f '(x) = 0 ⇒ (ABC-formule met a = -0,03 en b = 0,2 en c = 1) ⇒ x = -31/3 ∨ x = 10 De top is het punt (10,10) f '(0) = 1 dus de raaklijn heeft
formule y = x |
|
17. | De
helling van AP is
Δy/Δx
= -0,01x2 + 0,1x + 1 - 4/x Calc - Maximum geeft x ≈ 8,07 en y ≈ 0,66 De x-coördinaat is dus ongeveer 8,07 |
|
18. | Snijpunt:
1/2x2 = x
⇒ x = 0
∨ x
= 2 = π • (16/15 - 0) = 16/15π |
|
19. | punt
P: 1/nx2
= x ⇒ x = 0
∨ x = n en de laatste hoort bij punt P. Helling y ' = 2/nx dus y '(n) = 2/n • n = 2 en dus onafhankelijk van n |
|
20. | voor de
oppervlakte van W geldt: Dan is de oppervlakte van V gelijk aan n2 - 1/3n2 = 2/3n2 De verhouding is dan 1 : 2 en onafhankelijk van n |