VWO WB1, 2005 - II | ||
Eén, twee of drie keer testen | ||
Bij een experiment doen proefpersonen een test.
Zodra de test succesvol is is de proefpersoon klaar. Als de eerste test
niet succesvol is doet de proefpersoon een tweede test. Als dien tweede
test ook niet succesvol is doet de proefpersoon een derde test. Een
proefpersoon doet hoogstens drie keer een test. We nemen aan dat elke keer dat een test gedaan wordt de kans op succes 0,3 is, onafhankelijk van eventuele vorige testen. De verwachtingswaarde van het aantal keren dat een proefpersoon een test doet is 2,19. |
||
4p | Toon dat aan. | |
Voor het experiment is €10000,-
beschikbaar. Men betaalt elke proefpersoon €100,- voor zijn deelname aan
het experiment. De kosten per test bedragen €50,- Men wil zoveel mogelijk proefpersonen laten meedoen. |
||
4p | Bereken hoeveel proefpersonen men naar verwachting aan dit experiment kan laten deelnemen. | |
5p | Bereken de kans dat van tien proefpersonen meer dan de helft na drie keer testen nog geen succes heeft. | |
Reistijd | |||||
|
|||||
Een voorbeeld: als v = 5 dan vaart de
boot op de heenreis met een snelheid van 25 km/uur ten opzichte van de
oever en op de terugreis met een snelheid van 15 km/uur ten opzichte van
de oever. De totale reistijd T van de retourtocht wordt gegeven door: Hierbij is T in uren en v in km/uur met 0 < v < 20. |
|||||
3p | Toon aan dat deze formule juist is. | ||||
3p | Bereken bij welke waarde van v de totale reistijd van een retourtocht 2 uur is. Geef je antwoord in twee decimalen nauwkeurig. | ||||
Als de stroomsnelheid van de rivier groter wordt neemt de totale reistijd van een retourtocht toe. | |||||
6p | Toon dit aan met behulp van de formule van de afgeleide functie van T. | ||||
Veronderstel dat v varieert tussen 0 en 10 km/u. en dat alle waarden van 0 tot en met 10 even vaak voorkomen. De gemiddelde reistijd kun je dan benaderen door T uit te rekenen voor v = 0, v = 0.1, v = 0.2, v = 0.3, enzovoort tot en met v = 10 en van de reistijden het gemiddelde te nemen. | |||||
5p | Bereken de gemiddelde reistijd met deze benaderingswijze. Geef je antwoord in minuten nauwkeurig. | ||||
Je kunt de gemiddelde reistijd ook uitrekenen met een integraal. | |||||
6p | Toon langs algebraïsche weg aan dat de gemiddelde reistijd gelijk is aan ln3 uur. | ||||
Maximumsnelheid | ||
De snelheidsmeter van een auto geeft meestal
niet precies aan wat de werkelijke snelheid is waarmee de auto rijdt. Voor
een bepaald type snelheidsmeter geldt het volgende: als de snelheidsmeter
een snelheid van v km/u aangeeft is de waarde van de werkelijke
snelheid normaal verdeeld, waarbij het gemiddelde gelijk is aan v
en de standaardafwijking gelijk is aan 1,5% van dat gemiddelde.
Bij snelheidscontrole wordt een marge aangehouden van 3%. Dus bijvoorbeeld bij een maximumsnelheid van 100 km/u wordt er beboet bij snelheden van 103 km/u en hoger. Van een auto is de snelheidsmeter van bovenstaand type. De bestuurder rijdt volgens de meter steeds met precies de toegestane maximumsnelheid. Stel dat de toegestane maximumsnelheid 70 km/u is. De kans dat de werkelijke snelheid van de bestuurder zo groot is dat hij voor een boete in aanmerking komt is dan, afgerond op 3 decimalen, gelijk aan 0,023. |
||
4p | Toon dit aan. | |
De kans dat hij in aanmerking komt voor een boete is bij elke toegestane maximumsnelheid even groot | ||
4p | Toon dit aan | |
De bestuurder passeert in een jaar 200 keer een elektronisch bord dat waarschuwt wanneer men te hard rijdt, dat wil zeggen wanneer men de boetegrens overschrijdt. De kans dat de bestuurder voor een boete in aanmerking komt is telkens 0,023. | ||
4p | Bereken de kans dat de bestuurder van die 200 keer meer dan 2 keer gewaarschuwd wordt. | |
Exponentiële functie | ||||
|
||||
6p | Bereken de oppervlakte van V. | |||
Op de grafiek van f ligt een punt C waarin de raaklijn aan de grafiek van f evenwijdig is aan het lijnstuk AB. | ||||
5p | Bereken de x-coördinaat van C. Rond af op twee decimalen. | |||
Achtervolging | |||||||||||||||||
Op tijdstip t = 0 beginnen de
punten P en Q met een eenparige cirkelbeweging. De bewegingsvergelijkingen zijn:
|
|||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||
4p | Bereken na hoeveel seconden Q voor het eerst door P wordt ingehaald. | ||||||||||||||||
Op een bepaald tijdstip heeft P over de cirkel een afstand van 20 cm afgelegd. | |||||||||||||||||
3p | Teken in de figuur hierboven de plaats van P op dit tijdstip. Licht je werkwijze toe. | ||||||||||||||||
Het punt M is het midden van lijnstuk PQ. De coördinaten van M zijn: De bewegingsvergelijkingen van M zijn van de vorm: |
|||||||||||||||||
5p | Geef een formule voor j uitgedrukt in t. Licht je antwoord toe. | ||||||||||||||||
OPLOSSINGEN | |
Het officiële (maar soms beknoptere) correctievoorschrift kun je HIER vinden. Vooral handig voor de onderverdeling van de punten. | |
1. | O = (0,0) en g(0)
= 0 A = (π, 0) en g(π) = 0 T = (1/2π, 1) en g(1/2π) = -4/a2 • 1/2π • (1/2π - π) = 1 |
2. | g(x) =
-4/π2
• x2 + 4/p
x g'(x) = -8/π2 • x + 4/π dus g'(0) = -4/π f'(x) = cosx dus f '(0) = 1 -4/π > 1 |
3. |
= (1/3aπ3 - 1/2aπ3 - 1) - (1) = -1/6aπ3 - 2 = 0 ⇒ a = - 12/π3 |
4. | P(1 test) = 0,3 P(2 testen) = 0,7 • 0,3 = 0,21 P(3 testen) = 0,7 • 0,7 = 0,49 Gemiddelde is 1 • 0,3 + 2 • 0,21 + 3 • 0,49 = 2,19 |
5. | Per persoon zal het
gemiddeld 100 + 2,19 • 50 = €209,50 kosten 10000/209,50 = 47,7 dus zijn maximaal 47 personen mogelijk. |
6. | De kans dat iemand
na drie keer testen geen succes heeft is 0,73 = 0,343 Voor 10 personen geldt dan de binomiale verdeling met n = 10 en p = 0,343. De kans op meer dan 5 is 1 - kans op 5 of minder. 1 - binomcdf(10, 0.343, 5) ≈ 0,087 |
7. | Snelheid van A naar
B is 20 + v, dus de tijd is 10/(20 + v) Snelheid van B naar A is 20 - v, dus de tijd is 10/(20 - v) Dezen bij elkaar optellen geeft de gevraagde formule. |
8. | 10/(20
+ v) + 10/(20 - v) =
2
⇒ 10(20 - v) + 10(20 + v)
= 2(20 - v)(20 + v) ⇒ 200 - 10v + 200 + 10v = 800 - 2v2 ⇒ 2v2 = 400 ⇒ v2 = 200 ⇒ v = √200 ≈ 14,14 km/u (de oplossing v = -√200 valt uiteraard af). het kan uiteraard ook allemaal met de GR via intersect... |
9. | T = 10(20 + v)-1
+ 10(20 - v)-1 T' = -1 • 10(20 + v)-2 - 1 • 10 • (20 - v)-2 • -1 In de noemer staan allemaal kwadraten, dus die is altijd positief. De teller is ook altijd positief omdat v > 0 Dus is de hele breuk altijd positief. |
10. | T(0) + T(0.1) + ...
+ T(10) moet uitgerekend worden, en dan gedeeld door 101. u(n) = u(n - 1) + 10/(0,1n + 20) + 10/(20 - 0,1n) Voer deze in de GR in bij MODE - Seq en dan Y= nMin = 0, u(n) als hierboven, u(nMin) = 1 De som staat nu in de tabel bij u(100) en is ongeveer gelijk aan 111,03 Delen door 101 geeft 1,0993 uur dus dat is ongeveer 66 minuten. |
11. |
= (ln(30) - ln(10)) - (ln20)-ln(20)) = ln30 - ln10 = ln(30/10) = ln3 |
12. | P(boete) = P(v > 72,1) = normalcdf(72.1, ∞ , 70, 1.05) ≈ 0,02275 ≈ 0,023 |
13. | z = (x
- μ)/σ Noem de maximumsnelheid v, dan geldt: x = 1,03 • v en μ = v en σ = 0,015v Dat geeft z = (1,03v - v)/(0,015v) = 0,03v/0,015v = 2 Omdat z altijd gelijk is, is de oppervlakte onder de klokvorm dat ook. |
14. | binomiale verdeling
met n = 200, p = 0,023 P(meer dan 2) = 1 - P(2 of minder) = 1 - binomcdf(200, 0.023, 2) ≈ 0,84 |
15. | Lijn AB gaat door
(0,1) en (1, 1/e) en heeft vergelijking y =
(1/e
- 1)x + 1 = (1/2e - 1/2 + 1 + 1/e) - (0 + 0 + 1) = 3/2e - 1/2 |
16. | De helling van AB
is (1/e - 1)/(1 - 0) =
1/e - 1 f '(x) = -e -x -e -x = 1/e - 1 ⇒ -1/ex = (1-e)/e ⇒ ex = e/(e - 1) ⇒ x = ln(e/e - 1) ≈ 0,46 Maar deze laatste regel mag natuurlijk ook met de GR (intersect)... |
17. | xP
= xQ
⇒ 11/10t
= t + 2/3π
∨ 11/10t = 2π
- t - 2/3π
⇒ t = 20/3π ∨ t = 40/63π yP = yQ ⇒ 11/10t = t + 2/3π ∨ 11/10t = π - t - 2/3π ⇒ t = 20/3π ∨ t = 10/63π De eerste t die gelijk is,
is t = 20/3π
≈ 21 sec. |
18. | De omtrek van de
cirkel is 2π
• 5 = 10π
cm 10π cm komt overeen met 360º, dan komt 20 cm overeen met (20 • 360)/(2π) ≈ 229º |
19. | xM =1/2
• ( 5cos 11/10t +
5cos(t + 2/3π))
= 2,5 • (cos 11/10t
+ cos(t + 2/3π))
= = 5 • cos(21/20t + 1/3π) • cos(1/20t - 1/3π) Op dezelfde manier: yM = 5 • sin(21/20t + 1/3π) • cos(1/20t - 1/3π) Kennelijk moet gelden φ = 5cos(1/20t - 1/3π) |