VWO WB1, 2007 - I | ||
Een familie parabolen | |||
Voor n = 1,
2, 3, ... is gegeven de parabool pn: y
= n(2x - x2). In de figuur hiernaast zijn de parabolen p1, p2, p3 en p4 getekend voor 0 ≤ x ≤ 2 |
|||
4p | 4. | Bereken exact de oppervlakte van het gebied dat wordt ingesloten door p2 en p3 | |
Voor n = 1,
2, 3, ... snijdt de parabool pn de lijn y = x
behalve in O(0,0) ook nog in een tweede punt Sn. In de figuur hiernaast zijn S1, S2, S3 en S4 aangegeven. Hoe groter n is, des te dichter ligt Sn bij het punt S(2,2) |
|||
5p | 5. | Onderzoek voor welke waarden van n de x-coördinaat van Sn groter dan 1,99 is. | |
Voor n = 1,
2, 3, ... snijdt de raaklijn in O(0,0) aan de parabool pn
de lijn x = 1 in het punt Rn. Zie de figuur
hiernaast. Verder is A het punt (1,0) en Tn de top van de parabool pn. |
|||
5p | 6. | Toon aan dat voor n = 1,2,3,... Tn het midden is van lijnstuk ARn | |
Twee Koplampen | ||
De levensduur van een
halogeenkoplamp van een auto is normaal verdeeld met een gemiddelde van
2500 branduren en een standaardafwijking van 450 uur. Neem aan dat de levensduur van een linker koplamp van een auto en de levensduur van een rechter koplamp onafhankelijk van elkaar zijn. |
||
3p | 7. | Bereken de kans dat zowel de linker als de rechter koplamp binnen 2100 branduren kapot gaat. |
De levensduur van de rechter
koplamp noemen we R en die van de linker koplamp L. Om R en L met elkaar te vergelijken gebruiken we de toevalsvariabele V, gedefinieerd door V = R - L. Als bijvoorbeeld V = -100, dan brandt de linker koplamp 100 uur langer dan de rechter koplamp. V is ook normaal verdeeld met gemiddeld 0 uur en standaardafwijking 450√2 uur. |
||
4p | 8. | Bereken de kans dat het verschil in levensduur van de beide koplampen kleiner is dan 20 uur. |
Brievenweger | ||||||
Op de foto hiernaast zie je een
brievenweger. Als je een gewicht (een brief) op het schaaltje legt kun je op de witte schaalverdeling het gewicht ervan aflezen. In de onderstaande figuur is schematisch een soortgelijke brievenweger weergegeven met een voorwerp dat y gram weegt. De pijl waarbij je het gewicht afleest ligt loodrecht onder het draaipunt D. De ballast zorgt ervoor dat het verbindingsstuk DE verticaal staat als er niets op het schaaltje ligt. De verbinding tussen de stukken ED en DC is vast. |
|
|||||
Als een voorwerp van y
gram op het schaaltje geplaatst wordt, draait het verbindingsstuk CDE om
punt D over een hoek van a radialen. De
cirkelvormige schaalverdeling en de ballast draaien ook en de pijl wijst
op de schaalverdeling het getal y aan. Het schaaltje blijft
horizontaal door de scharnieren in de punten A, B en C. Zie de figuur
hierboven. Bij deze brievenweger kan met behulp van statica de volgende formule worden afgeleid (a in radialen): |
||||||
3p | 9. | Bepaal door meten en berekenen de waarde van y. Gebruik daarvoor bovenstaande figuur. Rond je antwoord af op een gehele waarde. Licht je antwoord toe. | ||||
4p | 10. | Bereken exact de waarde van α waarvoor geldt y = 70 | ||||
Voor de afgeleide dy/dα
geldt de formule:
|
||||||
4p | 11. | Toon dit aan. | ||||
Op de schaalverdeling kun je alle streepjes van 1, 2, 3, ... tot 100 gram aangeven. De onderlinge afstanden tussen die streepjes zijn verschillend. In de buurt van een zekere waarde van a liggen de streepjes het verst van elkaar. Bij deze waarde van α is dy/dα minimaal. | ||||||
3p | 12. | Bereken in twee decimalen nauwkeurig de waarde van α waarvoor dy/dα minimaal is. | ||||
Krasbal. | |||
In 2001 werd het spel 'krasbal' geïntroduceerd. Het spel werd op één speelkaart door twee spelers gespeeld. In deze opgave is de speelkaart ("krasbalkaart") sterk vereenvoudigd. Hiernaast zie je de krasbalkaart, bestaande uit het "speelveld" en het "scoringsveld". In het speelveld zijn acht vakjes die kunnen worden open gekrast: vier met de letter V (van balVerlies) en vier met de letter P (van doelPoging). In het scoringsveld zijn vier vakjes die kunnen worden open gekrast: twee met de letter D (van Doelpunt) en twee met de letter M (van Misser) | |||
4p | 13. | Hoeveel verschillende krasbalkaarten zijn er mogelijk? | |
Het spel wordt als volgt gespeeld: | |||
- | als een speler aan de beurt is, krast hij eerst een vakje in het speelveld open: | ||
- | als hij in het speelveld: | ||
• | een V open krast, gaat de beurt naar zijn tegenstander | ||
• | een P open krast, gaat hij verder naar het scoringsveld; | ||
- | als hij in het scoringsveld: | ||
• | een D open krast, heeft hij de wedstrijd gewonnen en stopt het spel. | ||
• | een M open krast, gaat de beurt naar zijn tegenstander. | ||
Het aantal hokjes dat in een wedstrijd wordt open gekrast, is de lengte van een wedstrijd. | |||
4p | 14. | Wat zijn de kleinste en de grootste lengte die een wedstrijd kan hebben? Licht je antwoorden toe. | |
4p | 15. | Bereken de kans dat een wedstrijd lengte 4 heeft. | |
Ruud en Patrick spelen het krasbalspel
vaak. Het valt Patrick op dat, als Ruud mag beginnen, hij bijna altijd
een P open krast. Het lijkt wel alsof Ruud kan zien wat er in een vakje
staat! Patrick gaat in de komende tien spellen die Ruud mag beginnen,
bijhouden hoe vaak het eerste vakje dat Ruud open krast een P is. Als dit er acht of meer zijn, zal hij Ruud van vals spel beschuldigen. |
|||
4p | 16. | Bereken de kans dat hij Ruud ten onrechte van vals spel zal beschuldigen. | |
De functie f(x) = ex | |||
Op de grafiek van de
functie f(x) = ex liggen de
punten A en B met x-coördinaten a en a + 1.
Zie de figuur hiernaast.
Het gebied dat wordt ingesloten door de grafiek van f, de horizontale lijn door B en de verticale lijn door A is in deze figuur grijs aangegeven. |
|||
4p | 17. | Bereken exact de waarde van a waarvoor de oppervlakte van dit gebied gelijk is aan 3. | |
Als a toeneemt, neemt de richtingscoëfficiënt van de lijn AB ook toe. | |||
4p | 18. | Bereken voor welke waarden van a de richtingscoëfficiënt van AB kleiner is dan 1. Rond in je antwoord de grenswaarde af op twee decimalen. | |
In de volgende vragen is a = 1, dus A is het punt (1, e) en B is het punt (2, e2). | |||
4p | 19. | Bereken de lengte van de grafiek van f tussen A en B. | |
P en Q zijn de loodrechte
projecties van A op de x-as en de y-as. De rechthoek OPAQ
wordt door de grafiek van f verdeeld in twee stukken. Zie
de figuur hiernaast.
Beide stukken wentelen we om de x-as. |
|||
5p | 20. | Toon aan dat de twee omwentelingslichamen niet dezelfde inhoud hebben | |
OPLOSSINGEN | |
Het officiële (maar soms beknoptere) correctievoorschrift kun je HIER vinden. Vooral handig voor de onderverdeling van de punten. | |
1. | Uit de figuur
volgt sinα = overstaand/schuin
= x/r Invullen, samen met c = 650, levert V = 650 • 1/r • x/r = 650x/r2 .....(1) Pythagoras levert x2 + 32 = r2 ofwel r2 = x2 + 9 De r2 in formule (1) hierdoor vervangen geeft het gevraagde resultaat. |
2. |
⇒ 900 + 100x2 = 650x ⇒ 100x2 - 650x + 900 = 0 Het kan nu met de ABC-formule (a = 100, b = -650, c = 900) of zó: x2 - 6,5x + 9 = 0 ⇒ (x - 4,5) • (x - 2) = 0 ⇒ x = 4,5 of x = 2 Voor de hoogte van de balk moet dus gelden 2 ≤ x ≤ 4,5 |
3. | Als V maximaal is
moet gelden V'= 0. Met de productregel: Dat is nul als de teller nul is: 650 • (9 + x2) - 650x • 2x = 0 ⇒ 5850 + 650x2 - 1300x2 = 0 ⇒ 5850 - 650x2 = 0 ⇒ 650x2 = 5850 ⇒ x2 = 9 ⇒ x = 3 (of x = -3 maar dat is gezien de context onmogelijk). Conclusie: de hoogte x = 3 m |
4. |
= (4 - 8 - 8 + 16/3) - (0) = 11/3 |
5. | Sn
is het snijpunt van y = n(2x- x2
) met y = x Dus geldt n(2x - x2 ) = x Als x = 1,99 wordt dat n(2 • 1,99 - 1,992 ) = 1,99 ofwel n • 0,0199 = 1,99 ofwel n = 100 x > 100 voor n > 100 |
6. | Omdat een parabool
symmetrisch is, geldt voor de top x = 1 De y van de top is dan n(2 • 1 - 12) = n dus de top is het punt Tn = (1, n) De afgeleide van y = n(2x-
x2) is y' = n(2 - 2x) |
7. | De kans voor één
van beide lampen is normalcdf(0, 2100, 2500, 450) = 0,187 Voor beide lampen is de kans dan 0,187 • 0,187 = 0,035 |
8. | Als het verschil in
levensduur kleiner is dan 20, dan is -20
≤
V
≤ 20 De kans daarop is normalcdf(-20, 20, 0, 450√2) = 0,025 |
9. | Met een geo-driehoek
is te meten dat
α »
30º 2π = 360º dus 30º = 1/6π. Invullen in de formule geeft y ≈ 36 |
10. |
Daaruit volgt α = α + 1/4π of α = π - (α + 1/4π) (we vergeten de periode modulo 2π voor het gemak) Dus 0 = 1/4π of 2α = 3/4π De laatste geeft α = 3/8π. |
11. | Met de
quotiëntregel: De teller lijkt eigenlijk best veel op de formule sin(t - u) = sint cosu - cost sinu van de formulekaart als je maar neemt t = α + 1/4π en u = α. Dan is t - u = α + 1/4π - α = 1/4π Vervang de teller daardoor en de gevraagde formule staat er al! |
12. | Voer de formule voor
dy/dα
in de GR in bij Y1, en gebruik calc - minimum om het minimum te
vinden. Neem bijv. Xmin = 0 Xmax = 3 Ymin = 0 Ymax = 100 Dat geeft α ≈ 0,79 radialen |
13. | Voor de speelvelden
moet je er 4 van de 8 kiezen, dus dat kan op 8 nCr 4 manieren Voor de scoringsvelden moet je er 2 van de 4 kiezen en dat kan op 4 nCr 2 manieren. Het totaal aantal manieren is dan (8 nCr 4) • (4 nCr 2) = 70 • 6 = 420 |
14. | De kortste wedstrijd
is PD en die heeft lengte 2.
De langste wedstrijd is bijvoorbeeld VVVVPMPMPD en die heeft lengte 10. |
15. | De wedstrijden met
lengte 4 zijn VVPD en PMPD De kans op VVPD is 4/8 • 3/7 • 4/6 • 2/4 = 1/14 De kans op PMPD is 4/8 • 2/4 • 3/7 • 2/3 = 1/14 Samen is dat 2/14 |
16. | Als Ruud eerlijk
speelt heeft hij elke keer kans 0,5 dat hij als eerste vakje een P open
krast. Het aantal keren dat dat gebeurt is dan binomiaal verdeeld met n = 10 en p = 0,5 Het gaat om P(X ³ 8) want dan wordt Ruud beschuldigd (minstens 8 keer) terwijl hij wel eerlijk speelt (p = 0,5). P(X ≥ 8) = 1 - P(X ≤ 7) = 1 - binomcdf(10, 0.5, 7) = 0,055 |
17. | De horizontale lijn
door B heeft vergelijking y = ea + 1
Oppervlakte: = (a + 1)•ea + 1 - ea + 1 - (a • ea + 1 - ea) = a • ea + 1 + ea + 1 - ea + 1 - a • ea + 1 + ea = ea ea = 3 geeft a = ln3 |
18. | Voor de
richtingscoëfficiënt van AB geldt: ea + 1 - ea = 1 ⇒ ea • e - ea = 1 ⇒ ea •(e - 1) = 1 ⇒ ea = 1/(e - 1) ⇒ a = ln(1/(e - 1)) ≈ -0,54 De r.c. is kleiner dan 1 als a < -0,54 |
19. |
Gebruik de GR: Y1 = √(1 + (ex)2 ) en dan calc - 7 geeft lengte L ≈ 4,79 |
20. | Lijnstuk AQ
wentelen om de x-as geeft een cilinder met hoogte 1 en straal
grondvlak e De inhoud daarvan is π • e2 • 1 = πe2 De grafiek van f wentelen om de x-as geeft inhoud: Dit laatste is ongeveer 10, en dat is niet de helft van het eerste (ongeveer 23) (Het scheelt om precies te zijn 0,5π) |