Pestgedrag | |||
Om meer te weten te komen over het pestgedrag op een school wordt er een onderzoek gedaan. Aan elke leerling die aan het onderzoek meedoet wordt de volgende vraag gesteld: pest jij wel eens? Omdat het onderwerp gevoelig ligt zal niet elke pester naar waarheid willen antwoorden. | |||
Daarom laat men de leerlingen
antwoorden volgens de methode van randomized response . Deze
methode werkt als volgt: er wordt gebruik gemaakt van een kansschijf die
verdeeld is in de sectoren ja (15%), nee (15%) en naar
waarheid (70%). Zie de figuur hiernaast. De leerling laat de kansschijf langs de wijzer draaien. Hij komt tot stilstand in een willekeurige positie. Als de wijzer bij de sector naar waarheid staat moet de leerling eerlijk antwoorden. Als de wijzer bij één van de andere sectoren staat moet de leerling verplicht antwoorden wat die sector aangeeft, omgeacht of hij wel of niet pest. |
|||
4p | 5. | Bereken de kans dat van 7 leerlingen er 5 naar waarheid moeten antwoorden en 2 verplicht met "ja". Geef je antwoord in drie decimalen nauwkeurig. | |
Leerlingen die het antwoord "ja" geven doen dat om één van de volgende redenen: | |||
|
|||
Aan het onderzoek doen 900
leerlingen mee. Neem bij de volgende vraag aan dat 20% van deze leerlingen wel eens pest. |
|||
4p | 6. | Toon aan dat dan naar verwachting 261 leerlingen "ja" zullen antwoorden.. | |
Bij de telling blijkt dat 311 leerlingen de vraag met "ja" hebben beantwoord. Dit doet vermoeden dat het percentage leerlingen dat wel eens pest groter is dan 20%. | |||
5p | 7. | Bereken bij welk percentage leerlingen dat wel een pest het verwachte aantal antwoorden "ja" 311 is. |
Brandpunt en richtlijn zoeken. | |||
In de figuur hiernaast is punt
A een punt op de parabool p. De lijn r is de raaklijn aan p in het punt A. De lijn m is de as van p. |
|||
5p | 8. | Teken in deze figuur het brandpunt en de richtlijn van p. Licht je werkwijze toe. |
Een beweging door (0,0) | ||||
De beweging van een punt in het
Oxy vlak wordt voor 0 ≤ t ≤
2π gegeven
door: In de figuur hiernaast is de baan van het punt getekend. |
||||
6p | 9. | Bereken de exacte snelheid van het punt op het tijdstip t = 0 | ||
De bewegingsvergelijkingen
kunnen herleid worden tot: met r(t) = 2 • cos(6,5t) |
||||
4p | 10. | Toon dit aan. | ||
Bij het doorlopen van de baan van de figuur hierboven voor 0 ≤ t ≤ 2π passeert het punt een aantal keren (0,0). | ||||
6p | 11. | Bereken dit aantal langs algebraïsche weg. |
Wel of niet convergent? | |||
Voor elke beginwaarde u0
is gegeven de rij un = -1/2 •
(un-1)3 (voor n = 1, 2,
3, ...) In de figuur hiernaast is de grafiek van de functie y = -1/2 • x3 getekend. Neem u0 = 1,5 |
|||
5p | 12. | Geef in deze figuur op de x-as de waarden u1 en u2 aan met behulp van een webgrafiek. | |
Of de rij u0, u1, u2, ... naar 0 convergeert hangt af van de beginwaarde u0. | |||
5p | 13. | Bereken exact voor welke waarden van u0 de rij u0, u1, u2, ... naar 0 convergeert |
Bal te water | |||
Een bal valt van enige hoogte in
het water. Vanaf het moment dat de bal het wateroppervlak raakt wordt hij
afgeremd. Door zijn snelheid zal hij nog een stuk onder het wateroppervlak
komen. Vervolgens zal de bal weer opstijgen naar het wateroppervlak. Zie
de figuur hiernaast. Voor de snelheid v, in meters per seconde, van een bepaalde bal die in het water valt geldt de formule: v(t) = 2 - 8 • e-2t Hierbij is t de tijd in seconden vanaf het moment dat de bal
in het water komt; v is positief als de bal omhoog gaat.
|
|||
In de onderste figuur hiernaast
staat de grafiek van v voor de periode dat de bal onder water is. de gemiddelde versnelling (in m/s2) van de bal tijdens de eerste t seconden dat hij onder water is, is gelijk aan de helling van het verbindingslijnstuk tussen de punten op de grafiek van v die horen bij de tijdstippen 0 en t. In de figuur is dit lijnstuk voor een waarde van t getekend. |
|||
4p | 14. | Bereken de gemiddelde versnelling in m/s2 gedurende de eerste 2 seconden. Geef je antwoord in twee decimalen nauwkeurig. | |
De bal bereikt het diepste punt na ongeveer 0,7 seconden. | |||
5p | 15. | Bereken het exacte tijdstip waarop de bal op het diepste punt is. | |
Het aantal meters dat de bal zich op een bepaald tijdstip onder water bevindt kun je berekenen door de snelheid te integreren. | |||
4p | 16. | Bereken de grootste diepte die de bal bereikt. Geef je antwoord in centimeters nauwkeurig. |
Op één lijn | |||
In de bovenste figuur
hiernaast zijn twee elkaar rakende cirkels c1 en c2
getekend met middelpunten respectievelijk M1 en M2.
Het raakpunt van deze cirkels is S. Lijn l raakt c1 in P en c2 in Q. De gemeenschappelijke raaklijn aan c1 en c2 in S snijdt lijn l in punt T. |
|||
5p | 17. | Bewijs dat de punten P, Q en S op één cirkel met middelpunt T liggen | |
Verder is gegeven dat QR een middellijn van c2 is. Zie de onderste figuur hiernaast. | |||
6p | 18. | Bewijs dat P, S en R op één lijn liggen |
OPLOSSINGEN | |
Het officiële (maar soms beknoptere) correctievoorschrift kun je HIER vinden. Vooral handig voor de onderverdeling van de punten. | |
1. | De lijn bestaat uit
drie rechte stukken plus een kwartcirkel. De lengte van de rechte stukken is elk 4 - x en 4 - x en 4 De kwartcirkel heeft lengte 0,25 • 2πx = 0,5πx Samen is dat 4 - x + 4 - x + 4 + 0,5πx = 12 - 2x + 0,5πx |
2. | Deze limiet is gelijk aan 8, immers als je oneindig ver weg staat dan is de lengte van CB te verwaarlozen ten opzichte van de afstand, en zul je het land "zien" als een recht stuk AD met lengte 8. |
3. | Tussen t = 0
en t = 4 is het dichtstbijzijnde punt van de kust punt C, dus
is K(t) = SC Noem P het snijpunt van CB met EF. ES = t (want de snelheid is 1 km/uur), dus PS = PE - ES = 4 - t Pythagoras in DCPS: (4 - t)2 + 32 = SC2 ⇒ SC2 = 16 - 8t + t2 + 9 = t2 - 8t + 25 Door de wortel te nemen volgt de gevraagde formule. |
4. | De oppervlakte onder
y = g is 8 • g Invoeren Y1 = √(X2 - 8X + 25) met bijv. window [0,8] × [0,10] en dan via CALC de integraal berekenen levert een oppervlakte van 29,8875... = 8 • g Daaruit volgt g ≈ 3,74 |
5. | Een
mogelijke serie is WWWWWJJ en de kans hierop is 0,75
• 0,152 Er zijn 7 nCr 2 zulke series. Dat is 21. De totale kans wordt dan 21 • 0,75 • 0,152 = 0,079 |
6. | Naar
verwachting zullen 0,25 • 900 = 135 leerlingenverplicht "ja"
antwoorden. Naar verwachting zullen 0,7 • 0,2 • 900 = 126 leerlingen naar waarheid "ja" antwoorden In totaal zullen dus 135 + 126 = 261 leerlingen "ja" antwoorden. |
7. | Van
de 900 leerlingen hebben er naar verwachting 0,15 • 900 = 135
verplicht "ja" geantwoord. Dus hebben er 311 - 135 = 176 naar waarheid "ja" geantwoord. In totaal hebben er 0,70 • 900 = 630 leerlingen naar waarheid geantwoord. Van die 630 zeiden er 176 "ja" dus dat is (176/630) • 100% = 28%. |
8. | "de raaklijn
in een punt van een parabool maakt gelijke hoeken met de lijn naar het
brandpunt en de lijn loodrecht op de richtlijn" De situatie is dus schematisch als hieronder links.. |
De oplossing staat
rechts: teken lijn n evenwijdig aan m door A. Noem het snijpunt van r en m punt S. Teken een lijn door S loodrecht op AS; dat geeft punt P. Zorg dat SP = SQ (door SP te omcirkelen om S) want dan is r de bissectrice van hoek QAP. (driehoek AQP is dan gelijkbenig met tophoek A) QA snijden met m geeft brandpunt F. AF = AR door AF te omcirkelen om A geeft punt R en de richtlijn gaat door R en staat loodrecht op n |
9. | x
' (t) = -15sin(15t)- 2sin(2t) dus x'(0) = 0 y'(t) = 15cos(15t) + 2cos(2t) dus y '(0) = 17 De snelheid is √(x'2 + y'2) = √172 = 17 |
10. |
dus x(t) = 2cos(8,5t)cos(6,5t) en y(t) = 2sin(8,5t)cos(6,5t) Neem r(t) = 2cos(6,5t) dan staat er x(t) = r(t) • cos(8,5t) en y(t) = r(t) • sin(8,5t) |
11. | In
de oorsprong is x(t) = 0 en y(t) = 0 Dat kan alleen als r(t) = 0, want cos(8,5t) en sin(8,5t) kunnen nooit tegelijk nul zijn cos(6,5t) = 0 geeft 6,5t = 0,5π + k • π dat geeft t = (1/13)π + k • (2/13)π tussen 0 en 2p geeft dat de oplossingen (1/13)π, (3/13)π, (5/13)π, ... , (25/13)π, en dat zijn er 13. |
12. | De tekening spreekt
voor zich:
|
|
13. | Het grensgeval
vinden we als x = 0,5x3 want dan is u1
= -u0 en dan draaien we in de weggrafiek een
vierkantje. Dat geeft 0,5x3 - x = 0 ⇒ x(0,5x2 - 1) = 0 ⇒ x = 0 ∨ x2 = 2 ⇒ x = 0 ∨ x = √2 ∨ x = -√2 De rij convergeert naar nul voor -√2 < u0 < √2 |
14. | gemiddelde versnelling = (v(2) - v(0) )/2 = 3,93 |
15. | v = 0 ⇒ 2 - 8e-2t = 0 ⇒ 8e-2t = 2 ⇒ e-2t = 0,25 ⇒ -2t = ln0,25 ⇒ t = -0,5 • ln(0,25) = ln2 |
16. |
= (2ln2 + 1) - (0 + 4) = 2ln2 - 3 ≈ -1,61 dus het diepste punt is 161 centimeter onder water |
|
17. | Omdat P en S op een
cirkel liggen is MP = MS Dus driehoek MPS is gelijkbenig. Dan is hoek MSP gelijk aan hoek MPS. Omdat T op de raaklijn ligt is hoek MPT 90º en ook hoek MST = 90º. Dus zijn de hoeken TPS en TSP óók gelijk Dus is driehoek TSP óók gelijkbenig, Dus is TP = TS In de andere cirkel geldt op precies dezelfde manier dat TS = TQ. Conclusie: TS = TP = TQ dus de punten P, Q en S liggen even ver van T, dus op een cirkel met T als middelpunt. |
|
18. | Hoek RSQ
is 90º (Thales) P,Q en S liggen op cirkel met middelpunt T (vraag 17), dus ook hoek QSP is 90º (Thales) Dus hoek RSP = 90º + 90º = 180º dus R,S en P liggen op één lijn. |