Twee halve parabolen | |||
Gegeven zijn de functies: f(x) = x2 en g(x) = √x, beide met domein [0,→〉. Zie de volgende figuur. | |||
De lijn x = p, met 0 < p < 1, snijdt de grafiek van f in A en de grafiek van g in B. | |||
7p | 11. | Bereken de exacte waarde van p waarvoor de lengte van het lijnstuk AB maximaal is. | |
In de figuur hieronder zijn de
grafieken van f en g en ook de lijn y
= 6 - x getekend. Het gebied, ingesloten door de grafiek van f, de grafiek van g, en de lijn y = 6 - x, is in de figuur grijs gekleurd. |
|||
7p | 12. | Bereken algebraïsch de exacte oppervlakte van dit gebied. | |
Het bissectricepunt | |||
Op een cirkel
liggen twee vaste punten A en B en een bewegend punt C. Het gemeenschappelijke punt van de bissectrices (deellijnen) van driehoek ABC is P; dit punt noemen we het bissectricepunt van de driehoek. ÐACB noemen we γ. Zie de volgende figuur. |
|||
Er geldt: ∠APB = 90º - 1/2γ | |||
4p | 13. | Bewijs dit. | |
De punten A en B
verdelen de cirkel in twee bogen: boog I (de grote boog waar in de
figuur punt C op ligt) en de kleinere boog II. We laten het punt C boog I doorlopen. We bekijken de baan die het bissectricepunt P dan beschrijft. Deze baan is in onderstaande figuur getekend. |
|||
4p | 14. | Bewijs dat deze baan een cirkelboog is. | |
Het middelpunt van de cirkel waarvan deze baan een deel is noemen we M. | |||
3p | 15. | Druk ∠AMB uit in γ. | |
3p | 16. | Bewijs dat punt M op boog II ligt. | |
Een rij punten | ||||||
We definiëren in een assenstelsel twee rijen punten Pn en Qn (n = 1, 2, 3, ...) als volgt: | ||||||
|
||||||
Enzovoort. In de figuur hiernaast zijn van beide rijen de eerste vijf punten aangegeven. |
||||||
De richtingscoëfficiënt van
de lijn OPk noemen we rk (k
= 1, 2, 3,...). Van de rij van richtingscoëfficiënten kun je de eerste
drie termen uitrekenen: r1 = 4, r2
= 3, r3 = 21/2. Uit elke term rk kan de volgende term rk + 1 worden berekend met de recursieve formule: rk+1 = rk - 1/k (k = 1, 2, 3,...) Zie de figuur hiernaast. |
||||||
4p | 17. | Toon de juistheid van deze recursieve formule aan. | ||||
Uit de figuur bovenaan blijkt dat de hoogtes van de eerste vijf punten P1, P2, P3, P4 en P5 weliswaar een stijgende rij vormen, maar dat de toenames in hoogte steeds minder worden. Hoe het verdere verloop van de hoogtes is, is niet onmiddellijk duidelijk. | ||||||
4p | 18. | Onderzoek met behulp van de grafische rekenmachine voor welke waarden van n de punten Pn onder de x-as liggen. Licht je werkwijze toe. | ||||
Ook zonder grafische
rekenmachine kan worden aangetoond dat de punten Pn
voor voldoende grote waarden van n onder de x-as komen te
liggen.
|
||||||
4p | 20. | Toon met behulp van deze limiet aan dat de punten Pn voor voldoende grote waarden van n onder de x-as liggen. | ||||
OPLOSSING | |
Het officiële (maar soms beknoptere) correctievoorschrift kun je HIER vinden. Vooral handig voor de onderverdeling van de punten. | |
1. | De groeifactor per
jaar is e0,1 dus per maand (e0,1)1/12
= 1,00836... Dat is dus ongeveer 0,84% |
2. | Op dag 1: V =
0,4 • 228 • e0,1 • 1/360 Op dag 2: V = 0,4 • 228 • e0,1•2/360 enz. Alles optellen geeft V = 0,4 • 228 • (e0,1 • 1/360 + e0,1•2/360 + e0,1•3/360 + ... + e0,1•360/360 ) Tussen haakjes staat een meetkundige rij met reden e1/360 De som van deze 360 termen wordt dan : Daar komt uit (vermenigvuldig met 1000 omdat B in duizendtallen is: V = 0,4 • 228 • 1000 • 37,8194... = 3449136 kg |
3. |
= 144000 • (2519,789... - 2280) = 34529716 kg |
4. | De kans op zo'n patiënt
is normalcdf(15,1E99,10,4) = 0,1056 De verwachtingswaarde is dan 12 • 0,1056 = 1,27 zulke patiënten per spreekuur |
5. | P(meer dan 10
minuten) = 0,5. Het aantal is binomiaal verdeeld met n = 12 en p = 0,5 P(X ≥ 6) = 1 - P(X ≤ 5) = 1 - binomcdf(12 , 0.5 , 5) = 1 - 0,387 = 0,61 |
6. | H0: het
gemiddelde is 10 (de huisarts). Voor 60 patiënten wordt dit μ =
600 met σ = 4√60 H1: het gemiddelde is meer dan 10 eenzijdige toets met α = 0,05 overschrijdingskans is P(X > 654) = normalcdf(654, 1E99 , 600 , 4√60) = 0,4068... Dat is kleiner dan α dus moet H0 verworpen worden Er is dus WEL voldoende aanleiding om het gemiddelde te verhogen. |
7. |
|
8. | Als de wijzers over
elkaar liggen moeten de x-coördinaten én de y-coördinaten
van hun uiteinden gelijk zijn. cos 2πt = cos 1/6πt ⇒ 2πt = 1/6πt (mod 2π) ∨ 2πt = 2π - 1/6πt (mod 2π) ⇒ 15/6πt = 0 (mod 2π) ∨ 1/6πt = 0 (mod 2π) ⇒ t = 0 (mod 12/11) ∨ t = 0 (mod 12) Dat geeft de rij oplossingen: 0 , 12/11 , 24/11 , 36/11 , ..... sin 2πt =
sin 1/6πt |
9. |
Maar omdat cos2x + sin2x = 1 vereenvoudigt dit tot: Het deel tussen haakjes onder de wortel staat op de formulekaart: sinasinb + cosacosb = cos(a - b), dus: en dat is inderdaad de gezochte formule. |
10. | Als de wijzers voor
't eerst een gelijkbenige driehoek vormen, dan moet de afstand tussen de
uiteinden van de wijzers gelijk zijn aan de lengte van de kleine wijzer,
in dit geval 2. Dus 13 - 12cos11/6πt = 4 ⇒ 12 cos 11/6πt = 9 ⇒ cos 11/6πt = 0,75 11/6πt = 0,7227 (mod 2π) ∨ 11/6pt = 2π - 0,7227 = 5,5605 (mod 2π) ⇒ t = 0,125 (mod 1,09) ∨ t = 0,965 (mod 1,09) (maar oplossen met de GR mag natuurlijk ook....) De kleinste oplossing is t = 0,125 |
11. | De lengte van AB is
L = yg - yf =
√x
- x2 Dat is maximaal als de afgeleide nul is. L' = 0,5 • x-0,5 - 2x 0,5 • x-0,5 - 2x = 0 ⇒ 0,5x-0,5 = 2x ⇒ 0,5 = 2x1,5 ⇒ x1,5 = 0,25 ⇒ x = 0,251/1,5 = 0,252/3 |
12. | Verdeel het gebied
in twee stukken. gebied I: tussen x = 1 en x = 2 Daar ligt f boven g gebied
II : tussen x = 2 en x = 4. Daar ligt 6 - x
boven g Totale oppervlakte is dan 3 - 4/3√2 + 2/3 + 4/3√2 = 32/3 |
13. | In driehoek APB is
de som van de hoeken 180º Dus ∠APB = 180º - (∠BAP + ∠ABP) Maar ∠BAP = 0,5 • ∠A en ∠ABP = 0,5 • ∠B Omdat ∠A + ∠B + γ = 180 geldt 0,5 • ∠A + 0,5 • ∠B = 0,5 • (∠A + ∠B) = 0,5 • (180 - g) Dus ∠APB = 180 - 0,5 • (∠A + ∠B) = 180 - 0,5 • (180 - γ) = 90 - 0,5γ. |
||
14. | g
verandert niet als C over boog I beweegt (omtrekshoek van cirkel) Maar dan verandert APB ook niet, want die is immers 90 - 0,5γ Als hoek APB niet verandert, dan ligt P op een cirkel. |
||
15. |
∠AMB
is de middelpuntshoek van boog AB en is dus dubbel zo groot als de
omtrekshoek van boog AB. De omtrekshoek van boog AB = ∠PAB + ∠PBA Dus ∠AMB = 2 • (∠PAB + ∠PBA) = 2 • ∠PAB + 2 • ∠PBA = ∠CAB + ∠CBA = 180 - γ |
||
16. |
∠AMB
+ g = 180º, dus is AMBC een koordenvierhoek Dus ligt M op boog II |
||
17. | Noem de projectie
van Pk op de x-as het punt Vk, dan geldt: |
||
18. | Pn
ligt onder de x-as als rn < 0 Maak een rij voor rn met de GR: nmin=1 u(n)=u(n-1) - 1/(n-1) u(nmin)= 4 kijk in de tabel wanneer dit kleiner dan nul wordt. Dat is voor het eerst bij n = 32 (u32 = -0,0272...) Dus rn < 0 als n ³ 32 |
||
19. |
|
||
omdat de laatste som voor voldoende grote n groter dan 4 wordt, wordt rn+1 negatief en liggen de punten P onder de x-as. |