VWO WB12, 2005 - II | ||
Reistijd | |||||
|
|||||
Een voorbeeld: als v = 5 dan vaart de
boot op de heenreis met een snelheid van 25 km/uur ten opzichte van de
oever en op de terugreis met een snelheid van 15 km/uur ten opzichte van
de oever. De totale reistijd T van de retourtocht wordt gegeven door: Hierbij is T in uren en v in km/uur met 0 < v < 20. |
|||||
3p | Toon aan dat deze formule juist is. | ||||
3p | Bereken bij welke waarde van v de totale reistijd van een retourtocht 2 uur is. Geef je antwoord in twee decimalen nauwkeurig. | ||||
Als de stroomsnelheid van de rivier groter wordt neemt de totale reistijd van een retourtocht toe. | |||||
6p | Toon dit aan met behulp van de formule van de afgeleide functie van T. | ||||
Veronderstel dat v varieert tussen 0 en 10 km/u. en dat alle waarden van 0 tot en met 10 even vaak voorkomen. De gemiddelde reistijd kun je dan benaderen door T uit te rekenen voor v = 0, v = 0.1, v = 0.2, v = 0.3, enzovoort tot en met v = 10 en van de reistijden het gemiddelde te nemen. | |||||
5p | Bereken de gemiddelde reistijd met deze benaderingswijze. Geef je antwoord in minuten nauwkeurig. | ||||
Je kunt de gemiddelde reistijd ook uitrekenen met een integraal. | |||||
6p | Toon langs algebraïsche weg aan dat de gemiddelde reistijd gelijk is aan ln3 uur. | ||||
Maximumsnelheid | ||
De snelheidsmeter van een auto geeft meestal
niet precies aan wat de werkelijke snelheid is waarmee de auto rijdt. Voor
een bepaald type snelheidsmeter geldt het volgende: als de snelheidsmeter
een snelheid van v km/u aangeeft is de waarde van de werkelijke
snelheid normaal verdeeld, waarbij het gemiddelde gelijk is aan v
en de standaardafwijking gelijk is aan 1,5% van dat gemiddelde.
Bij snelheidscontrole wordt een marge aangehouden van 3%. Dus bijvoorbeeld bij een maximumsnelheid van 100 km/u wordt er beboet bij snelheden van 103 km/u en hoger. Van een auto is de snelheidsmeter van bovenstaand type. De bestuurder rijdt volgens de meter steeds met precies de toegestane maximumsnelheid. Stel dat de toegestane maximumsnelheid 70 km/u is. De kans dat de werkelijke snelheid van de bestuurder zo groot is dat hij voor een boete in aanmerking komt is dan, afgerond op 3 decimalen, gelijk aan 0,023. |
||
4p | Toon dit aan. | |
De kans dat hij in aanmerking komt voor een boete is bij elke toegestane maximumsnelheid even groot | ||
4p | Toon dit aan | |
De bestuurder passeert in een jaar 200 keer een elektronisch bord dat waarschuwt wanneer men te hard rijdt, dat wil zeggen wanneer men de boetegrens overschrijdt. De kans dat de bestuurder voor een boete in aanmerking komt is telkens 0,023. | ||
4p | Bereken de kans dat de bestuurder van die 200 keer meer dan 2 keer gewaarschuwd wordt. | |
Achtervolging | |||||||||||||||||
Op tijdstip t = 0 beginnen de punten
P en Q met een eenparige cirkelbeweging. De bewegingsvergelijkingen zijn:
|
|||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||
4p | Bereken na hoeveel seconden Q voor het eerst door P wordt ingehaald. | ||||||||||||||||
Het punt M is het midden van lijnstuk PQ. De coördinaten van M zijn: De bewegingsvergelijkingen van M zijn van de vorm: |
|||||||||||||||||
5p | Geef een formule voor φ uitgedrukt in t. Licht je antwoord toe. | ||||||||||||||||
Exponentiële functie | |||
|
|||
5p | Bereken de x-coördinaat van C. Rond af op twee decimalen. | ||
De lijn x = a snijdt de x-as in P en de grafiek van f in S., de lijn x = a + 1 snijdt de x-as in Q en de grafiek van f in R. Het gebied begrensd door de grafiek van f en de lijnstukken PS, PQ en QR noemen we V. Het trapezium PQRS noemen we W. Zie de volgende figuur. | |||
7p | Toon aan dat de verhouding oppervlakte van W/oppervlakte van V onafhankelijk is van a. | ||
Vijf punten op een cirkel. | ||
Gegeven zijn de cirkels c1
en c2 met middelpunten M1 en M2 en
stralen r1 en r2. Cirkel c1 is groter dan cirkel c2. Cirkel c2 ligt geheel buiten cirkel c1. Het verbindingslijnstuk M1M2 snijdt c1 in punt A en c2 in punt B. Zie onderstaande figuur. De lengte van lijnstuk AB is gelijk aan d. In de figuur is ook nog een derde cirkel c3 getekend, met middelpunt D en straal d. |
||
We plaatsen c3 zo, dat hij c1
en c2 raakt. De raakpunten noemen we E en C. Dan ligt punt E op M1D en punt C op M2D. Zie onderstaande figuur. |
||
Vierhoek ABDE is een koordenvierhoek. | ||
6p | Toon dit aan. | |
4p | Bewijs dat de vijf punten A, B, C, D en E op één cirkel liggen. | |
Periodieke rijen | |||||
Een rij u0, u1,
u2, ... noemen we periodiek met periode p als p
het kleinste positieve gehele getal is waarbij voor alle waarden van n
geldt dat un + p = un. Een voorbeeld van een periodieke rij met periode 4 is de rij 1, 5, 16, 12, 1, 5, 16, 12, 1, 5, 16, 12, ... Gegeven is een rij u0, u1, u2, ... waarvoor geldt: |
|||||
5p | Bereken u2005 | ||||
We nemen in de bovengenoemde rij in plaats van 3 en 7 de staartwaarden a en b. Dus u0 = a en u1 = b. | |||||
4p | Bereken exact voor welke waarde van a en welke waarde van b de rij periode 1 heeft. | ||||
We kiezen weer u0 = 3 en u1
= 7. We definiëren een bij de rij u0, u1, u2, ... horende productrij P0, P1, P2,... als volgt: |
|||||
4p | Toon aan dat P3k + 1 = 21 • 5k , voor elke positieve gehele waarde van k. | ||||
OPLOSSING | ||
Het officiële (maar soms beknoptere) correctievoorschrift kun je HIER vinden. Vooral handig voor de onderverdeling van de punten. | ||
1. | Snelheid
van A naar B is 20 + v, dus de tijd is 10/(20
+ v) Snelheid van B naar A is 20 - v, dus de tijd is 10/(20 - v) Dezen bij elkaar optellen geeft de gevraagde formule. |
|
2. | 10/(20
+ v) + 10/(20 - v) =
2 ⇒- v) + 10(20 + v)
= 2(20 - v)(20 + v) ⇒ 200 - 10v + 200 + 10v = 800 - 2v2 ⇒ 2v2 = 400 ⇒ v2 = 200 ⇒ v = √200 ≈ 14,14 km/u (de oplossing v = - √200 valt uiteraard af). het kan uiteraard ook allemaal met de GR via intersect... |
|
3. | T
= 10(20 + v)-1 + 10(20 - v)-1 T' = -1 • 10(20 + v)-2 - 1 • 10 • (20 - v)-2 • -1 In de noemer staan allemaal kwadraten, dus die is altijd positief. De teller is ook altijd positief omdat v > 0 Dus is de hele breuk altijd positief. |
|
4. | T(0)
+ T(0.1) + ... + T(10) moet uitgerekend worden, en dan gedeeld door 101.
u(n) = u(n - 1) + 10/(0,1n + 20) + 10/(20 - 0,1n) Voer deze in de GR in bij MODE - Seq en dan Y= nMin = 0, u(n) als hierboven, u(nMin) = 1 De som staat nu in de tabel bij u(100) en is ongeveer gelijk aan 111,03 Delen door 101 geeft 1,0993 uur dus dat is ongeveer 66 minuten. |
|
5. |
= (ln(30) - ln(10)) - (ln20)-ln(20)) = ln30 - ln10 = ln(30/10) = ln3 |
|
6. | P(boete) = P(v > 72,1) = normalcdf(72.1, ∞ , 70, 1.05) ≈ 0,02275 ≈ 0,023 | |
7. | z
= (x - μ)/σ Noem de maximumsnelheid v, dan geldt: x = 1,03 • v en μ = v en σ = 0,015v Dat geeft z = (1,03v - v)/(0,015v) = 0,03v/0,015v = 2 Omdat z altijd gelijk is, is de oppervlakte onder de klokvorm dat ook. |
|
8. | binomiale
verdeling met n = 200, p = 0,023 P(meer dan 2) = 1 - P(2 of minder) = 1 - binomcdf(200, 0.023, 2) ≈ 0,84 |
|
9. | xP
= xQ
⇒ 11/10t
= t + 2/3π
∨ 11/10t = 2π
- t - 2/3π
⇒ t = 20/3π
∨ t = 40/63π yP = yQ ⇒ 11/10t = t + 2/3π ∨ 11/10t = π - t - 2/3π ⇒ t = 20/3π ∨ t = 10/63π De eerste t die gelijk is, is t
= 20/3π
≈
21 sec. |
|
10. | xM
=1/2 • ( 5cos 11/10t
+ 5cos(t + 2/3π))
= 2,5 • (cos 11/10t
+ cos(t + 2/3π))
= = 5 • cos(21/20t + 1/3π) • cos(1/20t - 1/3π) Op dezelfde manier: yM = 5 • sin(21/20t + 1/3π) • cos(1/20t - 1/3π) Kennelijk moet gelden φ = 5cos(1/20t - 1/3π) |
|
11. | Noem
het snijpunt met MA punt C. De afstand van C tot de cirkel is dan CA,
dus moet gelden CA = CF. C ligt dus op de middelloodlijn van AF. Op dezelfde manier ligt D op de middelloodlijn van FB. |
|
12. | Noem
∠XFP gelijk aan g.
Dan is ook ∠FXP =
γ
want driehoek PXF is gelijkbenig omdat PX = PF. Noem ∠YFQ gelijk aan d. Dan is ook ∠QFY = δ want driehoek FQY is gelijkbenig omdat QF = QY. Bekijk nu driehoek XFY. De som van alle hoeken daarin is γ + γ + α + δ + δ = 2γ + α + 2δ = 180º Daaruit volgt γ + δ + 1/2α = 90º ofwel γ + δ + α - 1/2α = 90º ⇒ β - 1/2α = 90º ⇒ β = 1/2α + 90º. |
|
13. | De
helling van AB is (1/e - 1)/(1 - 0) =
1/e - 1 f '(x) = -e -x -e -x = 1/e - 1 ⇒ -1/ex = (1-e)/e ⇒ ex = e/(e - 1) ⇒ x = ln(e/e - 1) ≈ 0,46 Maar deze laatste regel mag natuurlijk ook met de GR (intersect)... |
|
14. | PS
= f(a) = e -a
en RQ = f(a + 1) = e -(a
+ 1) oppervlakte W = rechthoek + driehoek = 1 • e -(a + 1) + 1/2 • 1 • (e -a - e -(a + 1)) = 1/2e -a + 1/2e -(a + 1) Oppervlakte V: |
|
15. | Driehoek
M1EA is gelijkbenig, want M1E = M1A = r1.
Dus is ∠M1EA = ∠M1AE. Maar dan is ∠DEA = 180º- ∠M1EA = 180º- ∠M1AE = ∠BAE. Noem deze hoeken α. Driehoek M1DB is ook gelijkbenig,
want M1D = M1B = r1 + d In vierhoek AEDB geldt nu α + α + β + β = 360 ⇒ α + β = 180º dus twee hoeken tegenover elkaar zijn 180º. Dan is AEBD een koordenvierhoek. |
|
16. | Door
de gelijkbenige driehoeken M2CB en M2DA te
bekijken kun je op precies dezelfde manier als in opgave 15 bewijzen dat
ADCB ook een koordenvierhoek is. De cirkel door AEDB is de omgeschreven cirkel van driehoek ADB De cirkel door ADCB is ook de omgeschreven cirkel van driehoek ADB. Kortom; alle vijf de punten liggen op deze omgeschreven cirkel. |
|
17. | de
rij wordt: 3, 7, 5/21, 3, 7, 5/21,
.... u0 = u3 = u6 = ... = 3 u1 = u4 = u7 = ... = u2005 = 7 (want 2004 is een drievoud) |
|
18. | Als
de rij periode 1 heeft, is a = b dus is de rij
a a a a ..... De recursievergelijking geeft dan a = 5/(a • a) dus a3 = 5 en a = b = 3√5 |
|
19. | P0
= 3 P1 = 3 • 7 P2 = 3 • 7 • 5/21 P3 = 3 • 7 • 5/21 • 3 P4 = 3 • 7 • 5/21 • 3 • 7 P3k + 1 = (3 • 7 • 5/21) • (3 • 7 • 5/21) • (3 • 7 • 5/21) • (3 • 7 • 5/21) •......• 3 • 7 daarbij staan er k factoren met haakjes elk van die factoren is 5 dus er staat P3k + 1 = 5k • 21 |
|