VWO WB12, 2006 - I | ||
Een halve cirkel. | ||
In een assenstelsel is de bovenste helft getekend van de cirkel met middelpunt (2,0) en straal 2. Deze halve cirkel is de grafiek van de functie f(x) = √(4x - x2 ), op het domein [0,4]. Zie onderstaande figuur. Daarin is ook de lijn y = x getekend. Deze lijn snijdt de grafiek van f in O en in het punt (2,2) | ||
In één punt van de grafiek van f is de raaklijn aan de grafiek van f evenwijdig aan de lijn y = x. | ||
5p | Bereken met behulp van differentiëren de x-coördinaat van dat punt. Geef je antwoord in één decimaal nauwkeurig. | |
|
||
Het vlakdeel dat wordt ingesloten door de grafiek van f en de lijn y = x wordt gewenteld om de x-as. | ||
6p | Bereken exact de inhoud van het omwentelingslichaam dat zo ontstaat. | |
Voor startwaarden u0 tussen 0 en 8 is de rij u0, u1, u2, ... gedefinieerd door un + 1 = f (1/2un). | ||
2p | Bereken u4 voor het geval dat u3 = 4/5. | |
In de figuur hieronder zijn getekend: de
grafiek van f, de lijn y = x en de lijn y =
1/2x. Op de x-as is een zekere startwaarde u0 aangegeven. |
||
4p | Teken in deze figuur met behulp van de drie grafieken de plaats van u2 op de x-as. | |
Voor elke startwaarde u0 tussen 0 en 8 convergeert de rij u0, u1, u2, ... naar dezelfde positieve limiet. | ||
5p | Bereken deze limiet op algebraïsche wijze. | |
OPLOSSING | ||||||||||||
Het officiële (maar soms beknoptere) correctievoorschrift kun je HIER vinden. Vooral handig voor de onderverdeling van de punten. | ||||||||||||
1. | 100 =
200 - 180 • e-0,29t
⇒
-100 = -180 • e-0,29t
⇒
e-0,29t = 100/180
⇒
-0,29t = ln(100/180)
≈
-0,588 ⇒ t = -0,588/-0,29 ≈ 2,0268 uren en dat is 2,0268 • 60 = 121,6 minuten Dus ongeveer 2 minuten over 5 (17:02) wordt het opwarmen gestopt. |
|||||||||||
2. | S'(t)
= -180 • e-0,29t • -0,29 = 52,2 • e-0,29t S'(1) = 39,059 ºC/uur en dat is 0,65 ºC/minuut dus ongeveer 0,7 ºC/minuut. |
|||||||||||
3. | S - 200
= -180 • e-0,29t ⇒
(S - 200)/-180 = e-0,29t |
|||||||||||
4. | De kortste afstand
van een punt buiten een cirkel naar de cirkel is via de lijn naar het
middelpunt. Dus ligt A op de lijn MV. |
|||||||||||
5. | r = FS
= SM = MP = PS Omdat FS = SP is driehoek FSP gelijkbenig. Omdat R het midden van FP is, is SR de hoogtelijn in die driehoek, dus is ∠SRF = 90º Omdat ∠SRF = 90º ligt R op een cirkel met middellijn FS. Omdat FT = TS (T ligt op de hyperbooltak) is T het middelpunt van deze cirkel. Dus TR = TS want dat is de straal van deze cirkel, dus TSR is gelijkbenig. ∠PSF = 180º- ∠MSP = 180º - 60º = 120º SR is bissectrice van PSF, dus ∠FSR = 60º TSR was gelijkbenig dus ook ∠SRT = 60º, dus ook ∠RTS = 60º dus de driehoek is gelijkzijdig. |
|||||||||||
6. | Dan moet
speler 1 vier wedstrijden winnen: kans (1/2)4 =
1/16 verder moet speler 2 de eerste drie wedstrijden winnen: kans (1/2)3 = 1/8 Samen geeft dat een kans van 1/16 • 1/8 = 1/128 |
|||||||||||
7. |
|
|||||||||||
De
verwachtingswaarde is dan 1 • 1/2 + 2 • 1/4
+ 3• 1/8 + 4 • 1/8 = 1,875
of: |
||||||||||||
8. | Stel V
het aantal vrouwen dat wint, en g het grensgetal waarnaar we
opzoek zijn; P(V ≥ g , n = 52, p = 1/2) < 0,05 1 - P(V ≤ g - 1) < 0,05 Voer dus in Y1 = 1 - binomcdf(52, 0.5, X - 1) en kijk met TABLE wanneer de waarde voor het eerst kleiner is dan 0,05. Dat is bij X = 33 (P = 0,0352) Dus 33 of meer vrouwelijke winnaars wordt abnormaal hoog gevonden. |
|||||||||||
9. | Verleng AB en lijn m.
Dat geeft driehoek BCD ∠DBC = 180º- ∠CBA = 60º ∠DCB = 180º- 120º = 60º Dus is ook ∠CDB = 60º Maar dan zijn ∠CDB en ∠A Z-hoeken dus zijn l en m evenwijdig. |
|||||||||||
10. | Teken als hulplijnen
de bissectrices van hoek C en hoek B, de loodlijnen vanuit A op AB en op
l. Verleng AB en m en teken ook de bissectrice van de
hoek die dan ontstaat.
De tekening hiernaast spreekt wel zoor zich. De cirkeldelen zijn getekend met middelpunt A. |
|||||||||||
11. | Zie hiernaast. De punten P liggen op de loodlijn vanaf A loodrecht op AB. Tot het punt waar die loodlijn de bissectrice van AB en m snijdt. Vanaf dat punt liggen de punten P even ver vanaf A als vanaf lijn m dus op een parabool met brandpunt A en richtlijn m. |
|||||||||||
12. | Noem P'
de projectie van P op de x-as. Rechthoek OP'PQ heeft oppervlakte cos t • sin t Driehoek PP'A heeft oppervlakte 1/2 • (1 - cos t) • sint Samen is dat cos t • sin t + 1/2 • (1 - cos t) • sint = cos t sin t + 1/2sint - 1/2cos t • sin t = = 1/2sin t + 1/2cos t • sin t = 1/2sin t + 1/4 (2cos t • sin t) = 1/2sin t + 1/4sin 2t |
|||||||||||
13. | V' = 1/2cos
t + 2 • 1/4 cos(2t)
= 1/2cos t + 1/2cos
2t V' = 0 ⇒ cos t + cos 2t = 0 ⇒ cos t = -cos 2t = cos (π -2t) ⇒ t = π - 2t ∨ t = 2π - (π - 2t) ⇒ t = π/3 |
|||||||||||
14. | Voor de
oppervlakte onder de grafiek van V geldt: De oppervlakte onder de lijn y = k is 1/2π • k 1/2π • k = 3/4 ⇒ k = 3/2π |
|||||||||||
15. | f '(x)
= 1/2(4x - x2)-1/2•
(4 - 2x) f '(x) = 1 ⇒ 1/2(4x- x2)-1/2 • (4 - 2x) = 1 ⇒ 2 - x = Ö(4x - x2) ⇒ (2 - x)2 = 4x - x2 ⇒ 4 - 4x + x2 = 4x - x2 ⇒ 2x2 - 8x + 4 = 0 ⇒ x2 - 4x + 2 = 0 ⇒ (ABC-formule): x = (4 + √8)/2 ∨ x = (4 - √8)/2 ⇒ x = 2 -√2 ≈ 0,6 (de oplossing 2 + √2 voldoet niet) |
|||||||||||
16. | ||||||||||||
17. | u4 = f(1/2u3) = f(2/5) = √(4 • 2/5 - 4/25) = 1,2 | |||||||||||
18. | Volg de rode pijlen
hiernaast. Via de lijn y = 1/2x en de lijn y = x kunnen we van een un naar 1/2un op de x-as komen. Via de lijn y = x en de
grafiek van f kunnen we van een 1/2un
naar |
|||||||||||
19. | f (1/2x)
= x
⇒ √(4 • 1/2x - (1/2x)2 ) = √(2x - 1/4x2) = x ⇒ 2x - 1/4x2 = x2 ⇒ 11/4x2 - 2x = 0 ⇒ x(11/4x - 2) = 0 ⇒ x = 0 ∨ x = 1,6 De positieve limiet zal dus x = 1,6 zijn. |