VWO WB12, 2008 - I | ||
Vier vragen over f(x) = ln x | |||
De
functie f is gegeven door f (x)
= lnx. Het punt E(e, 1) ligt op de grafiek van f. Zie de figuur hiernaast. De raaklijn in E aan de grafiek van f gaat door O. |
|||
3p. | 12. | Toon dit aan. | |
Het gebied dat wordt ingesloten door de grafiek van f, het lijnstuk OE en de x-as is in de middelste figuur hiernaast grijs aangegeven. Dit gebied wordt gewenteld om de x-as. | |||
4p. | 13. | Bereken de inhoud van het zo verkregen omwentelingslichaam. Geef je antwoord in twee decimalen nauwkeurig. | |
Voor elke waarde van x met 0 < x < 1 ligt het punt P(x, ln x) op de grafiek van f. We bekijken rechthoeken waarvan twee zijden op de assen liggen en waarvan P een hoekpunt is. Zie de derde figuur hiernaast. Er is een waarde van x waarvoor de oppervlakte van de rechthoek maximaal is. | |||
6p. | 14. | Bereken langs algebraïsche weg de exacte waarde van die maximale oppervlakte. | |
In de
onderste figuur zijn op de grafiek van f twee
punten A en B getekend
met de volgende eigenschappen: |
|||
6p. | 15. |
Bereken de exacte waarde van de x-coördinaat van A. |
|
De quotiëntrij van de rij van Fibonacci | |||
We beschouwen de
rij van Fibonacci: 1, 1, 2, 3, 5, 8, 13, …. |
|||
We maken bij de rij van Fibonacci een quotiëntrij door elke term (behalve de eerste) door zijn voorganger te delen: |
|||
3p. | 16. | Toon aan dat voor elke n ≥ 2 geldt: | |
De quotiëntrij wordt dus beschreven door de formules | |||
In de volgende figuur zijn de grafieken getekend van y = 1 + 1/x en y = x . Verder is op de x-as de plaats van q1 aangegeven. |
|||
3p. | 17. |
Geef in deze figuur, met behulp van een webgrafiek, op de x-as de plaats van de termen q2 , q3 en q4 van de quotiëntrij aan. |
|
De quotiëntrij heeft een limiet. | |||
4p. | 18. | Bereken deze limiet exact. | |
Twee gelijkzijdige driehoeken | ||
In de volgende figuur zijn twee gelijkzijdige driehoeken ABC en BDE getekend met gemeenschappelijk punt B. |
||
4p. | 19. | Bewijs dat AE = CD |
In de onderstaande figuur zijn van de twee gelijkzijdige driehoeken ABC en BDE ook de omgeschreven cirkels getekend. Deze omgeschreven cirkels hebben de punten B en S gemeenschappelijk. Ook zijn de lijnstukken AS en SE getekend. |
||
5p. | 20. | Bewijs dat hoek ASE een gestrekte hoek is. |
UITWERKINGEN | ||
Het officiële (maar soms beknoptere) correctievoorschrift kun je HIER vinden. Vooral handig voor de onderverdeling van de punten. | ||
1. | Een
horizontale bewegingsrichting betekent dat de helling nul is. De helling is y' = -4,8 • 10-3 • x + 4,8 • 10-5 • x2 y'(0) = -4,8 • 10-3 • 0 + 4,8 • 10-5 • 0 = 0 y'(100) = -4,8 • 10-3 • 100 + 4,8 • 10-5 • 1002 = 0 Beiden inderdaad nul. |
|
2. | y = 8
- 2,4 • 10-3 • x2 + 1,6 • 10-5
• x3 = 8 - 2,4 • 10-3 • (500t)2 + 1,6 • 10-5 • (500t)3 = 8 - 2,4 • 10-3 • 5002 • t2 + 1,6 • 10-5 • 5003 • t3 = 8 - 600t2 + 2000t3 |
|
3. | y'
= -2 • 600t + 3 • 2000t2 = -1200t +
6000t2 y'' = -1200 + 2 • 6000t = -1200 + 12000t Dat is een lineair verband dus de eventuele maxima en minima zullen aan het begin en/of het eind zitten. y''(0) = -1200 en y''(0,2) = 1200 De absolute waarde daarvan is inderdaad niet groter dan 1200. |
|
4. | PQ deelt
hoek BPF doormidden (want de hoeken BPQ en FPQ lagen oorspronkelijk op
elkaar dus zijn gelijk) Teken de bissectrice van hoek BPF, en waar die BC snijdt ligt punt Q. (een leuke constructie van de bissectrice van een hoek met alleen een passer en een liniaal zonder schaalverdeling staat trouwens hier) |
|
5. | Noem S de projectie
van R op AB. Raaklijneigenschap: De raaklijn maakt gelijke hoeken met FR en RS Dat betekent dat de raaklijn PQ de bissectrice is van hoek FRS Spiegel daarom F in PQ; dat geeft punt FD'en dat ligt op RS. Daarmee is S te vinden: loodrecht van F' op AB. R is het snijpunt van SF' met PQ. |
|
6. | Als Q
het midden is dan is BQ = CQ. Maar ook BQ = B'Q Dus is Q het middelpunt van een cirkel waar B, B'en C op liggen (met straal BQ) BC is een middellijn van die cirkel dus is hoek BBÇ 90º (Thales) |
|
7. | binomiaal
verdeeld met n = 154 en p = 0,05 P(X ≤ 2) = binomcdf(154, 0.05, 2) = 0,015 |
|
8. | binomcdf(154,
X, 2) = 0,05 Y1 = binomcdf(154, X, 2) en Y2 = 0,05 window bijv. Xmin = 0, Xmax = 1, Ymin = 0, Ymax = 0,1 intersect geeft p = 0,04 |
|
9. | H0:
μ = 4,5 en
σ
= 1,8/√100 = 0,18 H1: μ < 4,5 meting was 4,1 overschrijdingskans: P(X < 4,1) = normalcdf(0, 4.1, 4.5, 0.18) = 0,013 dat is kleiner dan 0,05 dus H0 mag verworpen worden: de zorgverzekeraar krijgt gelijk. |
|
10. | y = 0,5
Þ sin2t = 0,5 Þ
2t = 1/6π
+ k • 2π V 2t = 5/6π
+ k • 2π. Þ t = 1/12π + k • π V t = 5/12π + k • π tussen 0 en 2π geeft dat de oplossingen 1/12π, 5/12π, 11/12π, 15/12π dat geeft resp.: x = 1.93, x = 0.52, x = -1,93 en x = -0,52 de positieve oplossingen zijn x = 0,52 en x = 1,93 en de afstand daartussen is ongeveer 1,4 |
|
11. | y
= sin(2t)
= 2sint cost maar sin2t
+ cos2t = 1 dus sin2t = 1 -
cos2t dus sint =
√(1 - cos2
t) daaruit volgt: y = 2√(1 - cos2t) • cost = 2√(1 - 1/4 • (2cost)2 ) • cost = √(1 - 1/4 • (2cost)2 ) • 2cost = √(1 - 1/4x2) • x |
|
12. | stel de
raaklijn y = ax + b f '(x) = 1/x f '(e) = 1/e = a De lijn is dus y = 1/e • x + b Punt (1, e) moet er op liggen: e = 1/e • x + b geeft b = 0 Dus gaat de lijn door de oorsprong. |
|
13. | Wentel
de rechte lijn van 0 tot e om de x-as en trek daar de
inhoud van de grafiek van f tussen 1 en e gewenteld om de x-as
van af:
Y1 = (1/e • x)2 en dan calc - integraal van 0 tot e geeft 0,90609 Y1 = (ln(x))2 en dan calc - integraal van 1 tot e geeft 0,71882 de inhoud is dan π • (0,90609-0,71828) = 0,59 |
|
14. | de
oppervlakte is gelijk aan O = -x • lnx de is maximaal als de afgeleide nul is: O' = -1 • lnx - x • 1/x = -lnx - 1 (productregel) -lnx - 1 = 0 ⇒ lnx = -1 ⇒ x = e -1 = 1/e Dat geeft O = -1/e • ln(1/e) = 1/e voor het bewijs dat het inderdaad een maximum is zouden we nog een tekenbeeld van O' moeten maken. dat ziet er ongeveer zó uit: (0)+++++(1/e)------(1) |
|
15. | Noem de x-coördinaat
van A gelijk aan p. Dan geldt xB = 5p yA = lnp en yB = ln(5p) die zijn tegengesteld, dus moet gelden lnp = -ln(5p) = -(ln5 + lnp) = -ln5 - lnp ⇒ 2lnp = -ln5 Þ lnp = -0,5ln5 = -ln√5 = ln(1/√5) ⇒ p = 1/√5 |
|
16. | ||
17. | hiernaast Ga steeds van een q naar de grafiek van 1 + 1/x, Dan naar de lijn y = x en daar vind je op de x-as de volgende q |
|
18. | Die
limiet is het snijpunt van beide grafieken: x = 1 + 1/x Þ x2 = x + 1 Þ x2 - x - 1 = 0 De ABC-formule geeft de oplossingen x = (1 + √5)/2 = 1/2 + 1/2√5 en x = (1 - √5)/2 = 1/2 - 1/2√5 De oplossing moet positief zijn, dus dat is de eerste: x = 1/2 + 1/2√5 |
|
19. | AB = BC want beiden
van een gelijkzijdige driehoek DB = EB want beiden van een gelijkzijdige driehoek. De driehoeken AEB en CDB zijn congruent want ze hebben twee zijden plus ingesloten hoek gelijk (de hoek is voor beiden 60 + α) Dus is AE = CD. q.e.d. |
|
20. |
∠ASC
=
∠ABC want beiden zijn de omtrekshoek van
AC. Dus ∠ASC = 60º ∠BSC = ∠BAC want beiden de omtrekshoek van BC Dus ∠BSC = 60º ∠BSE = ∠BDE want beiden de omtrekshoek van BE Dus ∠BSE = 60º ∠ASE = ∠ASC + ∠BSC + ∠BSE = 60º + 60º + 60º = 180º Dus ∠ASE is gestrekt. q.e.d. |
|