VWO WB12, 2008 - II | ||
Rechthoek in ovaal. | ||
Het ovaal in onderstaande figuur bestaat uit een vierkant van 2 bij 2 met aan weerszijden een halve cirkel met straal 1. M is het middelpunt van een van de halve cirkels. |
||
In het ovaal wordt een rechthoek ABCD getekend met de hoekpunten op de halve cirkels en met de zijden evenwijdig aan de zijden van het vierkant. ∠MAB = α rad (0 < α < 1/2π). Zie volgende figuur. Hierin is de rechthoekige driehoek AMS te zien met rechthoekszijden sinα en cosα . |
||
De oppervlakte O van rechthoek ABCD kan uitgedrukt worden in α. Er geldt: O = 2sin 2α + 4sin α. |
||
4p. | 16. | Toon aan dat deze formule juist is. |
Er geldt: dO/dα = 8 • cos 11/2α • cos 1/2α. | ||
4p. | 17. |
Toon aan dat de formule voor dO/dα juist is. |
Er is een waarde van α, met 0 < α < 1/2π, waarvoor de oppervlakte van rechthoek ABCD maximaal is. |
||
4p. | 18. |
Bereken langs algebraïsche weg de maximale oppervlakte van rechthoek ABCD. |
UITWERKING | ||
Het officiële (maar soms beknoptere) correctievoorschrift kun je HIER vinden. Vooral handig voor de onderverdeling van de punten. | ||
1. | V
= 1/2 • 4/3
•
π • 13 = 2/3π. xZ = M/V = 3/8 |
|
2. | PQ
= PS geeft 2p = e-p² Y1 = 2X en Y2 = e^(-X^2) en dan intersect geeft p ≈ 0,41936 De oppervlakte is dan p2 ≈ 0,176 |
|
3. | De
oppervlakte is gelijk aan O = PQ • PS = 2p • e-p² Bij het maximum moet de afgeleide nul zijn. Met de productregel en de kettingregel: O' = 2 • e-p² + 2p • e-p² • -2p = 2e-p² • (1 - 2p2) O'= 0 ⇒ 1 - 2p2 = 0 ⇒ p2 = 1/2 ⇒ p = ±√(1/2) = ±1/2√2 Omdat p > 0 moet gelden p = 1/2√2. Het bewijs dat het inderdaad om een maximum gaat volgt uit het tekenbeeld van O', (0)+++++(1/2Ö2)-------- |
|
4. | Om
dat te laten gebeuren moet K een stip en een A gooien. P(•A) + P(A•) = 4/6 • 1/6 + 1/6 • 4/6 = 4/36 + 4/36 = 8/36 = 2/9. |
|
5. | Dan
moet eerst L zijn fiche niet kwijt raken, en daarna K zijn beide fiches
wél. P(L raakt zijn fiche niet kwijt) = 4/6 P(K raakt beide fiches kwijt) = 2/6 • 2/6 = 4/36 De totale kans wordt dan 4/6 • 4/36 = 2/27 |
|
6. | Dit
is een binomiaal experiment met n = 10 en p = 0,57 of 0,43 P(K wint minstens 7 keer) = P(X ≥ 7) = 1 - P(X ≤ 6) = 1 - binomcdf(10, 0.43, 6) = 0,0806 P(L wint minstens 7 keer) = P(X ≥ 7) = 1 - P(X ≤ 6) = 1 - binomcdf(10, 0.57, 6) = 0,3102 P(één van beiden wint minstens 7 keer) = 0,0806 + 0,3102 = 0,3908 |
|
7. | Noem
∠ABD =
∠ADB =
β
(gelijkbenige driehoek) Noem ∠AED = ∠ADE = γ (gelijkbenige driehoek) Dan is α = (180 - 2β) + (180 - 2γ) = 360 - 2β - 2γ (hoekensom driehoek ABD) ∠CDE = 180 - β - γ (gestrekte hoek) Uit de laatste twee regels volgt ∠CDE = 1/2α. of: de omtrekshoek van BE is 360 - α. dan is de middelpuntshoek 180 - 1/2α, maar dat is ∠BDE dan is de gevraagde hoek 1/2α (samen een gestrekte hoek) |
|
8. | Stel
de lengte L De hoogte van de doos is x, de breedte van de doos is 15 - 2x en de breedte ook (de doos is vierkant) De inhoud is dus x • (15 - 2x) • (15 - 2x) = 100 Y1 = x • (15 - 2x) • (15 - 2x) en Y2 = 100 en dan intersect levert x = 0,512 of x = 5,335 Lengte L = (15 - 2x) + (15 - 2x) + 3x = 30 - x = 29,5 dm of 24,7 dm |
|
9. | De
breedte van de bodem is b - 2x De inhoud is dan (b - 2x)2 • x en dat moet gelijk zijn aan 100 (b - 2x)2 • x = 100 ⇒ (b - 2x)2 = 100/x |
|
10. | bodem
+ deksel hebben zijde b - 2x = 10/√x De rechthoek heeft dus lengte 3x + 2 • 10/√x = 3x + 20/√x de oppervlakte is dan (3x + 20/√x) • (2x + 10/√x) dat is 6x2 + 30x/√x + 40x/√x + 200/x = 6x2 + 30√x + 40√x + 200/x = 6x2 + 70√x + 200/x |
|
11. | Neem
x = x1 A1 = 6x2 + 70√x + 200/x en A2 = 6(4x)2 + 70√(4x) + 200/(4x) Die moeten gelijk zijn: 6x2 + 70√x + 200/x = 6(4x)2 + 70√(4x) + 200/(4x) Invoeren bij Y1 en Y2 en dan intersect geeft x ≈ 0,97 dm. |
|
12. | de
conflictlijn van een punt met een lijn is een parabool, dus de
conflictlijnen tussen C en A en C en B zullen twee parabolen zijn. De conflictlijn tussen twee snijdende lijnen is de bissectrice daarvan, dus de conflictlijn tussen A en B zal de bissectrice zijn. Die zijn allemaal in de linkerfiguur hieronder getekend. Daaruit volgen de grenzen van de rechterfiguur. |
|
13. | De
raaklijnen zijn raaklijnen aan parabolen en dat zijn de bissectrices van
de hoeken (raaklijneigenschap parabool) Dus
∠β
= 1/2
∠KDL Maar KDLG is een vierhoek met hoekensom 360º, en omdat twee hoeken ervan 90º zijn moeten de twee anderen samen 180º zijn, dus ∠KDL + α = 180 ⇒ ∠KDL = 180 - α ∠β = 1/2∠KDL = 1/2(180 - α) = 90 - 1/2α. |
|
14. | Ga
steeds naar de grafiek van ax en dan weer naar de lijn
y = x zoals hiernaast. Dat levert op de x-as de gezochte u-waarden. |
|
15. | Het
grensgeval zal zijn als de twee grafieken y = x
en y = ax elkaar raken. Dan zijn hun hellingen gelijk: 1 = ax • lna Verder gaan ze door het zelfde punt: x = ax Deze invullen in de regel erboven geeft 1 = x • lna ofwel lna = 1/x dus a = e1/x x = ax geeft dat x = (e1/x)x = e en dan is a = e1/e |
|
16. | De
twee zijstukken hebben elk oppervlakte cosa
• 2sina = sin2a
dus samen 2sin2a het middenstuk heeft oppervlakte 2 • 2sina = 4sina Samen geeft dat de gezochte formule. |
|
17. | met
de kettingregel: dO/da =
2cos2a • 2 + 4cosa
= 4cos2a + 4cosa =
4(cos2a + cosa) gebruik de formule voor cosa + cosb van de formulekaart met a = 2a en b = a dat geeft 4 • (2cos1/2(2a + a) cos1/2(2a - a)) = 8cos11/2acos1/2a |
|
18. | dO/dα
= 0 Þ cos11/2α
= 0
∨ cos1/2α
= 0 ⇒ 11/2α = 1/2π ∨ 11/2α = 11/2π ∨ 1/2α = 1/2π ∨ 1/2α = 11/2π ⇒ α = 1/3π ∨ α = π ∨ α = π ∨ α = 3π Omdat 0 < α < 1/2π zal de oplossing moeten zijn α = 1/3π. Een tekenbeeld van dO/dα is (0)++++(1/3π)-----(1/2π) dus O heeft inderdaad een maximum O(1/3π) = 2 • sin (2/3π) + 4sin(1/3π) = 2 • 1/2√3 + 4 • 1/2√3 = 3√3 |
|