VWO WC, 2014 - I | ||
De Palio van Siena. | |||
De Palio is een
paardenrace die sinds 1287 gehouden wordt in het centrum van Siena, in de Italiaanse regio Toscane. De race vindt tweemaal per jaar plaats: op 2 juli en op 16 augustus. Het is een erg korte race. De drie rondjes om het centrale plein in Siena, de Piazza del Campo, worden afgelegd in minder dan anderhalve minuut. De Piazza Del Campo is schelpvormig. Een rondje om dit plein heeft een lengte van 339 meter. De snelst gelopen tijd over de race van drie rondjes is 1 minuut en 13 seconden. |
|
||
3p. | 1. | Bereken de gemiddelde snelheid in km/uur van het snelste paard tijdens deze race. | |
De race gaat tussen de 17 wijken die binnen de stadsmuren van Siena liggen. Elk van deze wijken vaardigt een deelnemer af, maar de Palio biedt slechts plaats aan 10 deelnemers. Er moet dus een selectie gemaakt worden uit de 17 wijken. | |||
3p. | 2. | Bereken hoeveel verschillende combinaties van 10 wijken er mogelijk zijn. | |
Deelnemen aan de
Palio is voor de wijken erg belangrijk. Zeven wijken zijn verzekerd van een plaats omdat ze niet deelnamen aan de vorige editie. De overige drie worden door middel van loting geplaatst; de kans om op deze manier ingeloot te worden is 3/10 Een wijk doet in een zeker jaar in juli mee aan de Palio. Hieronder staat het begin van een boomdiagram met de mogelijkheden voor de volgende drie keer. |
|||
|
|||
5p. | 3. | Bereken de kans dat deze wijk van de volgende drie keer ten minste twee keer mee mag doen. Hierbij kun je gebruikmaken van het boomdiagram hierboven. | |
Aan de vooravond
van de Palio van juli 2003 verzuchtte de toen 92-jarige Egidio Mecacci
dat het onrechtvaardig was dat zijn wijk, Civetta, al zo lang niet
gewonnen had. Neem aan dat de winstkans voor elke wijk steeds
1/17
is, aangezien de paarden steeds door loting aan een wijk worden toegewezen. Egidio Mecacci is in september 2009 overleden. Als de dag van zijn overlijden in juni 2003 bekend was geweest, kunnen we berekenen hoe groot de kans is dat hij nog mocht meemaken dat Civetta de Palio wint. |
|||
4p. | 4. | Bereken de kans dat Egidio vanaf juni 2003 minstens één keer mocht meemaken dat Civetta de Palio wint. | |
Spiraalvormen. | |||||||||||||||
Op de foto zie je de binnenkant foto van een
Nautilusschelp. In deze schelp is een bijzondere spiraalvorm te zien. Er is een horizontale lijn getekend vanuit het midden van de schelp M. Die lijn snijdt de schelpwanden in de punten A, B en C. De afstand van het midden tot zo’n snijpunt neemt bij benadering steeds toe met dezelfde groeifactor. Er geldt: MB ≈ 3•MA en MC ≈ 3•MB. Deze eigenschap geldt ook als je in een willekeurige andere richting een lijn vanuit het midden trekt, bijvoorbeeld de lijn waarop P, Q en R liggen. Een spiraal met deze eigenschap heet een groeispiraal. In de figuur hieronder is de groeispiraal die hoort bij de Nautilusschelp getekend in een cirkelvormig rooster. (Wiskundig gezien loopt de spiraal in het midden steeds door, maar op den duur wordt hij te klein om te tekenen). MC = 9 , MB = 3 en MA =1. |
|||||||||||||||
|
|||||||||||||||
We bekijken de spiraal nu van buiten
naar binnen. Te beginnen bij punt C zijn er op de spiraal punten
getekend met de nummers 0 tot en met 8. Voor het volgende punt moet je steeds een hoek van 45º verder draaien. De afstanden van het midden M tot de punten 0, 1, 2, 3 en 4 staan in de tabel. |
|||||||||||||||
|
|||||||||||||||
De afstanden in de tabel nemen af met een vaste groeifactor. | |||||||||||||||
4p. | 5. | Toon dit aan voor alle in de tabel genoemde punten en geef deze groeifactor in drie decimalen nauwkeurig. | |||||||||||||
Bij een andere groeifactor hoort een andere spiraal. Hieronder zie je de punten M, T en S getekend. MS = 8 cm en MT = 4 cm. Een groeispiraal begint in punt S en is na één winding (één keer rondgaan) in punt T aangekomen. | |||||||||||||||
|
|||||||||||||||
6p. | 6. | Teken het gedeelte van de groeispiraal tussen punt S en punt T. Licht je antwoord toe met berekeningen | |||||||||||||
Een groeispiraal heet ook wel logaritmische spiraal. Als we de punten uit de tabel uitzetten op roosterpapier waarvan de verticale as een logaritmische schaal heeft, liggen deze punten op een rechte lijn. Zie lijn 1 in onderstaande figuur. | |||||||||||||||
|
|||||||||||||||
Lijn 1 hoort bij de spiraal van de eerste figuur van deze opgave. Bij deze lijn hoort de formule A = 9 • 0,87n. Hierin is n het nummer van het punt en A de afstand van het punt tot het middelpunt M. Lijn 2 (gestippeld) in deze figuur hoort bij een andere spiraal. Ook bij lijn 2 hoort een exponentiële groeiformule. | |||||||||||||||
Hiernaast zijn twee mogelijke situaties
I en II geschetst. De volledig getekende spiraal hoort bij lijn 1
uit de figuur hierboven. Het gestippelde deel is het begin van de spiraal die hoort bij lijn 2 uit de figuur hierboven. |
|
||||||||||||||
3p. | 7. | Leg uit met behulp van de figuur hierboven welke van beide situaties I of II de juiste is en geef aan of de groeifactor in de formule die bij lijn 2 hoort groter of kleiner dan 0,87 zal zijn. | |||||||||||||
De formule A = 9 • 0,87n
van de spiraal van de eerste figuur kunnen we met de rekenregels
voor logaritmen herleiden tot een formule van de vorm log(A) =
a • n + b. De eerste twee regels van deze
herleiding staan hieronder: A = 9 • 0,87n log(A) = log(9 • 0,87n) |
|||||||||||||||
4p. | 8. | Maak de herleiding af en geef de waarden van a en b in twee decimalen nauwkeurig. | |||||||||||||
Uitslagen voorspellen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de tijd voor Tweede Kamerverkiezingen worden
allerlei onderzoeken gedaan naar kiezersgedrag. Media publiceren vrijwel elke dag voorspellingen gebaseerd op onderzoek. Zo ging het ook voor de verkiezingen in juni 2010. Op 3 juni publiceerde de krant Tubantia de persoonlijke voorspellingen van elf lijsttrekkers over de te verwachten zetelverdeling voor de elf partijen. Zie de volgende tabel. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In deze tabel valt onder andere op dat de
voorspellingen van Wilders en Thieme behoorlijk van elkaar
verschillen, terwijl de voorspellingen van Rutte en Van der Staaij
tamelijk dicht bij elkaar liggen. Om voorspellingen met elkaar te kunnen vergelijken, gebruiken we het begrip afstand. Om de afstand tussen twee voorspellingen te berekenen, tellen we alle verschillen tussen de voorspelde zetelaantallen bij elkaar op. Zo is de afstand tussen de voorspellingen van Roemer (lijsttrekker SP) en Halsema (lijsttrekker GroenLinks) 24, want de som van de positieve verschillen tussen hun voorspellingen is: |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(29 - 27) + (33 - 30) + (18 - 11)
+ (31 - 29) + (15 - 11) + (13 - 10) + (7 - 6) + (12 - 10) + (2 - 2) + (2 - 2) + (0 - 0) = 24 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3p. | 9. | Onderzoek of de afstand tussen de voorspellingen van Wilders en Thieme meer dan tweemaal zo groot is als de afstand tussen de voorspellingen van Roemer en Halsema. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Je kunt een overzicht maken van alle onderlinge afstanden tussen de voorspellingen van de lijsttrekkers. Een klein stukje van dat overzicht zie je in onderstaande tabel 2. Zo lees je bijvoorbeeld af dat de afstand tussen de voorspellingen van Roemer en Halsema 24 is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als je dat hele overzicht zou bekijken,
dan zou opvallen dat alle afstanden even getallen zijn. Dat is geen
toeval, dit geldt altijd bij twee voorspellingen. Je kunt
beredeneren dat de afstand tussen twee voorspellingen altijd een
even getal is. Het begin van zo’n redenering zou er als volgt uit
kunnen zien: We gaan eerst uit van twee voorspellingen die precies hetzelfde zijn. Dan is hun afstand gelijk aan 0. We gaan nu een verschil aanbrengen en maken daarna dat verschil steeds groter. We beginnen door in de eerste voorspelling ergens één zetel weg te halen. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3p. | 10. | Maak de redenering af en laat daarmee zien dat de afstand tussen twee voorspellingen altijd een even getal is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Na afloop van de verkiezingen kun je de voorspellingen van ieder van de lijsttrekkers met de werkelijke uitslag vergelijken. Dat doen we hier op twee verschillende manieren. Bij de eerste methode berekenen we de afstand tussen de voorspelling en de werkelijke uitslag. Die werkelijke uitslag van de verkiezingen op 9 juni 2010 staat in de volgende tabel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De voorspelling van Roemer blijkt de
kleinste afstand, namelijk 22, tot de werkelijke uitslag op te
leveren. De afstand tussen de voorspelling van Wilders en de werkelijke uitslag blijkt exact gelijk te zijn aan de afstand tussen de voorspelling van Van der Staaij en de werkelijke uitslag. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2p. | 11. | Bereken deze afstand. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een andere methode om voorspellingen te
vergelijken met de werkelijke uitslag is om te kijken naar het
totaal aantal juist voorspelde zetels. Als een partij bijvoorbeeld 8
zetels haalt terwijl er 5 voorspeld zijn, dan krijgt de voorspeller
daar 5 punten voor. En als er 8 zetels behaald worden terwijl er 10
voorspeld zijn, dan krijgt de voorspeller 8 punten. Op deze manier is het aantal juist voorspelde zetels van Roemer: 21 + 30 + 15 + 29 + 15 + 10 + 2 + 2 = 139 Als je het aantal juist voorspelde zetels van Wilders vergelijkt met het aantal juist voorspelde zetels van Van der Staaij, blijkt ook nu weer dat deze aantallen aan elkaar gelijk zijn. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2p. | 12. | Bereken het aantal juist voorspelde zetels bij deze twee lijsttrekkers. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat deze aantallen aan elkaar gelijk
zijn, is niet toevallig als je kijkt naar het aantal juist
voorspelde zetels en de afstand tussen de voorspelling en de
werkelijke uitslag. Tussen deze afstand (de eerste methode) en het
aantal juist voorspelde zetels (de tweede methode) bestaat een
verband. Bij de afstand let je op de verschillen (altijd positief) en bij de tweede methode tel je het aantal goed voorspelde zetels. Het verband heeft de volgende vorm: |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aantal juist voorspelde zetels = a • afstand + b | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4p. | 13. | Bereken de waarden van a en b in bovenstaand verband. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gezichten herkennen. | |||||||||||||||||||||||
Europeanen en Aziaten uiten hun emoties
op verschillende manieren. Naast de gesproken taal blijkt ook de
non-verbale taal te verschillen. Dit blijkt uit een onderzoek van de
universiteit van Glasgow uit 2008. De onderzoekers hebben een aantal proefpersonen, waarvan de helft Europeanen en de helft Aziaten, laten kijken naar foto’s met Europese en Aziatische gezichten. |
|||||||||||||||||||||||
Elke foto wordt op een
computerscherm foto gepresenteerd. Om te voorkomen dat de proefpersoon aldoor op hetzelfde punt van het scherm gefocust blijft, wordt het scherm verdeeld in vier kwadranten. Een foto van een gezicht wordt steeds maar in één, volstrekt willekeurig gekozen kwadrant getoond. Zie de foto. Een proefpersoon krijgt 6 foto’s voorgelegd. |
|||||||||||||||||||||||
3p. | 14. | Bereken de kans dat deze 6 foto’s toch allemaal in eenzelfde kwadrant verschijnen. | |||||||||||||||||||||
In het begin krijgen de aselect gekozen
proefpersonen diverse gezichten te zien. De proefpersonen moeten
deze gezichten proberen te onthouden. Daarna krijgen de proefpersonen opnieuw gezichten te zien en moeten ze aangeven of ze deze gezichten in het begin ook hebben gezien. De onderzoekers meten nu de zogeheten responstijd. Dat is de tijd die de proefpersoon nodig heeft om een gezicht te herkennen. In onderstaande tabel staan de resultaten van deze proef. |
|||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||
In de tabel kun je bijvoorbeeld aflezen dat een Europese proefpersoon een Aziatisch gezicht in gemiddeld 1723 milliseconden (ms) herkent met een standaardafwijking van 134 ms. We nemen aan dat de waarden die in de tabel vermeld zijn voor alle Europeanen respectievelijk Aziaten gelden. We nemen verder aan dat de responstijd normaal verdeeld is. Hiermee kunnen we bijvoorbeeld de kans berekenen dat een willekeurige Europeaan een Europees gezicht binnen 1500 ms herkent. | |||||||||||||||||||||||
4p. | 15. | Bereken deze kans. | |||||||||||||||||||||
Bij bestudering van de tabel kun je concluderen dat de Aziaten sneller zijn in het herkennen van Europese gezichten dan de Europeanen zelf. In een vergelijkbaar experiment laat men 14 willekeurige Aziaten Europese gezichten herkennen. De gemiddelde responstijd van deze 14 Aziaten is nu ook normaal verdeeld. | |||||||||||||||||||||||
5p. | 16. | Bereken de kans dat de gemiddelde responstijd van deze 14 Aziaten groter is dan 1567 ms. | |||||||||||||||||||||
Uit het onderzoek kwam ook naar voren
dat Europeanen als herkenningspunt vaker de mond gebruiken, terwijl
Aziaten zich juist op de ogen richten. Dat zien we ook terug in het
gebruik van emoticons in Europa en Azië. Emoticons zijn symbolen die
emoties weergeven door middel van een combinatie van lees- en
lettertekens. Om aan te geven dat je heel blij bent, gebruik je
bijvoorbeeld het emoticon :-D. In Japan gebruikt men meer emoticons dan in Europese landen. Ook zijn ze anders dan de in Europa bekende emoticons. Zo hoef je je hoofd geen kwartslag te draaien. Een bekend Japans voorbeeld is (^_^), een glimlachende smiley. Japanners gebruiken 26 verschillende lees- en lettertekens. Die kunnen ook vaker voorkomen in een emoticon (zie het voorbeeld). |
|||||||||||||||||||||||
3p. | 17. | Bereken hoeveel verschillende Japanse emoticons met vijf of zes lees- en lettertekens in dit geval in theorie totaal mogelijk zijn. | |||||||||||||||||||||
Keramiek. | |||||||||||||||
Op de foto zie je een stad
van keramiek, gemaakt door de kunstenares Elly van de Merwe. De huisjes zijn in 3 rijen geplaatst. Er zijn 13 huisjes in het kunstwerk zelf en er is nog 1 reservehuisje. De voorste rij heeft 4 posities om huisjes te plaatsen, de middelste rij heeft 5 posities en de achterste rij weer 4 posities. De opstelling van de huisjes kan veranderd worden. Je kunt daarbij de huisjes op de voorste rij en de huisjes op de middelste rij willekeurig verwisselen. De huisjes op de achterste rij kunnen alleen onderling verwisseld worden. Het reservehuisje past alleen op de voorste twee rijen. |
|
||||||||||||||
4p. | 18. | Bereken hoeveel opstellingen er mogelijk zijn met de 14 verschillende huisjes. | |||||||||||||
De huisjes zijn gemaakt van kleiplaten
en worden twee keer gebakken. Om kapot springen van het werk te voorkomen, moet de temperatuur bij de eerste keer bakken heel precies geregeld worden. Dit is goed mogelijk in een elektrische oven die met een computer bestuurd wordt. In onderstaande figuur zie je een grafiek van de temperatuur tijdens het bakproces. |
|||||||||||||||
|
|||||||||||||||
Het bakproces bestaat uit vier fasen: | |||||||||||||||
- | fase 1: de oven gaat aan en men laat de temperatuur stijgen van 20 ºC naar 600 ºC met een constante stijging van 60 ºC per uur; | ||||||||||||||
- | fase 2: van 600 ºC tot de maximale temperatuur 1100 ºC houdt men een constante stijging aan van 100 ºC per uur; | ||||||||||||||
- | fase 3: men laat nu de oven afkoelen tot 650 ºC met een constante daling van 150 ºC per uur (de oven is nog aan); | ||||||||||||||
- | fase 4: bij 650 ºC zet men de oven uit en de temperatuur daalt nu volgens een afnemend dalende grafiek. | ||||||||||||||
4p. | 19. | Bereken hoeveel minuten de oven in totaal bij dit bakproces aan heeft gestaan. | |||||||||||||
Bij het begin van fase 4 wordt de oven uitgezet. Vanaf dat moment neemt het verschil tussen de oventemperatuur en omgevingstemperatuur bij benadering exponentieel af. Zie de tabel. Hierbij is uitgegaan van een constante omgevingstemperatuur van 20 ºC. | |||||||||||||||
|
|||||||||||||||
Omdat het verschil tussen oven- en
omgevingstemperatuur, dus V, bij benadering exponentieel afneemt,
kan dit verschil worden beschreven met de formule: V = B •
gt Hierin is V het verschil tussen oven- en omgevingstemperatuur in ºC en t de tijd in uren na het uitzetten van de oven. |
|||||||||||||||
6p. | 20. | Bereken met behulp van deze formule hoeveel minuten na het uitzetten van de oven deze is afgekoeld tot 30 ºC. | |||||||||||||
Nadat de huisjes uit de oven
zijn gehaald wordt er een laagje glazuur op aangebracht. Hierna
worden ze een tweede keer gebakken in een speciale oven die buiten
staat, een zogenoemde Raku oven. Na het opwarmen tot 1000 ºC worden
de huisjes met een tang uit de oven gehaald. Doordat ze in de
buitenlucht snel afkoelen, ontstaan er barstjes in het glazuur. Zie
de foto bij het begin van de opgave. Voor een bepaald huisje geldt tijdens het afkoelingsproces de volgende formule: |
|||||||||||||||
T = 20 + 980 • 0,93t | |||||||||||||||
Hierin is T de temperatuur
van het huisje in ºC en t de tijd in minuten nadat het uit de
oven is gehaald. Bij de tweede keer bakken is de snelheid waarmee de temperatuur van het huisje daalt op het moment dat het uit de oven gehaald wordt, behoorlijk groot. |
|||||||||||||||
4p. | 21. | Bereken deze snelheid met behulp van je grafische rekenmachine of met een differentiequotiënt. | |||||||||||||
UITWERKING | ||||||||
Het officiële (maar soms beknoptere) correctievoorschrift kun je HIER vinden. Vooral handig voor de onderverdeling van de punten. | ||||||||
1. | 3 • 339 = 1017
meter hoort bij 73 seconden. In een uur zitten 3600 seconden dus dat geeft deze verhoudingstabel: |
|||||||
|
||||||||
?? = 3600 • 1017/73 = 50153 meter, dus dat is 50,15 km/uur | ||||||||
2. | Je moet er 10 uit de 17 kiezen, dus dat kan op (17 nCr 10) = 19448 manieren | |||||||
3. |
|
|||||||
Bij alle takken behalve de blauwe wordt er
minstens twee keer meegedaan. De kans op de blauwe tak is 7/10 • 1 • 7/10 = 49/100 De kans om minstens twee keer mee te doen is dan 1 - 49/100 = 51/100 = 0,51 |
||||||||
4. | Tussen juni 2003
en september 2009 zijn er 7 • 2 = 14 races te houden De kans dat een race wordt verloren is 16/17 De kans dat alle 14 worden verloren is (16/17)14 = 0,4280 De kans dat er minstens één wordt gewonnen is dan 1 - 0,4280 = 0,5720 |
|||||||
5. | De groeifactoren
zijn achtereenvolgens: 7,85/9,00 = 0,8722 6,84/7,85 = 0,8713 5,96/6,84 = 0,8713 5,20/5,96 = 0,8725 Dat is bijna allemaal gelijk dus de groei is exponentieel. De groeifactor is dus ongeveer 0,87 |
|||||||
6. | in 8 stappen gaat
de afstand van 8 naar 4. Dat betekent dat g8 = 0,5 Dan is g = 0,51/8 = 0,917 De afstanden zijn: 0 : afstand 8 1: afstand 8 • 0,917 = 7,34 2: afstand 8 • 0,9172 = 6,73 3: afstand 8 • 0,9173 = 6,17 4: afstand 8 • 0,9174 = 5,66 5: afstand 8 • 0,9175 = 5,19 6: afstand 8 • 0,9176 = 4,76 7: afstand 8 • 0,9177 = 4,36 8: afstand 4. |
|
||||||
7. | Lijn 2
daalt sneller dan lijn 1 dus de afstand tot M wordt sneller kleiner. Dat is zo bij situatie I De groeifactor zal kleiner dan 0,87 zijn |
|||||||
8. | A = 9 • 0,87n log(A) = log(9 • 0,87n) log(A) = log9 + log(0,87n) log(A) = log9 + n • log0,87 a = log0,87 = -0,06 en b = log9 = 0,95 |
|||||||
9. | Afstand tussen
Wilders en Thieme: (29-24) + (29-29) + (21-10) + (31-29) + (25-12) + (9-8) + (8-6) + (12-8) + (4-1) + (2-2) + (1-0) = 5 + 0 + 11 + 2 + 13 + 1 + 2 + 4 + 3 + 0 + 1 = 42 Dat is NIET meer dan tweemaal zo groot als 24. |
|||||||
10. | Als je nu één
zetel bij één van beiden verplaatst naar een andere partij dan wordt het
verschil bij de ene partij eentje meer maar bij de andere partij eentje
minder. Samen blijft dat dus even. Maar dat geldt bij ELKE zetel die je verplaatst, dus blijft het verschil ALTIJD even, hoeveel zetels je ook verplaatst. Het kan dus NIET een oneven getal zijn. |
|||||||
11. | Afstand tussen
Wilders en de werkelijke uitslag; (29-21) + (30-29) + (15-10) + (31-29) + (25-24) + (10-8) + (8-5) + (10-8) + (2-1) + (2-2) + (1-0) = 8 + 1 + 5 + 2 + 1 + 2 + 3 + 2 + 1 + 0 + 1 = 26 |
|||||||
12. | Het aantal juist
voorspelde zetels bij Wilders is gelijk aan 21 + 29 + 10 + 29 + 24 + 8 + 5 + 8 + 1 + 2 = 137 |
|||||||
13. | Bij alle zetels
goed (150 goed voorspelde zetels) is de afstand 0. Dat geeft 150 = a • 0 + b ofwel b = 150 Voor Roemer is het aantal juist voorspelde zetels 139. De afstand tussen Roemer en de werkelijke uitslag is (27-21) + (30-30) + (18-15) + (31-29) + (24-15) + (10-10) + (7-5) + (10-10) + (2-2) + (2-2) + (0-0) = 6 + 0 + 3 + 2 + 9 + 0 + 2 + 0 + 0 + 0 = 22 invullen geeft 139 = a • 22 + 150 22a = -11 a = -0,5 |
|||||||
14. | De eerste foto mag
willekeurig ergens verschijnen. De volgende 5 moeten dan allemaal in het zelfde kwadrant verschijnen en de kans daarop is elke keer 1/4. Samen geeft dat kans (1/4)5 = 1/1024 |
|||||||
15. | Het gemiddelde is
1567 en de standaarddeviatie 122 De kans op minder dan 1500 is dan normalcdf(0, 1500, 1567, 122) = 0,2914 |
|||||||
16. | Het gemiddelde is
1478 en de standaarddeviatie 112 Voor het gemiddelde van 14 Aziaten geldt dan μ = 1478 en σ = 112/√14 De kans dat dat meer dan 1567 is, is dan normalcdf(1567, 1099, 1478, 113/√14) = 0,00147 |
|||||||
17. | Voor elk teken
zijn 26 mogelijkheden. Voor een emoticon van 5 tekens zijn dan 265 = 11881376 mogelijkheden Voor een emoticon van 6 tekens zijn dan 266 = 308915776 mogelijkheden Samen zijn dat 11881376 + 308915776 = 320797152 mogelijkheden. |
|||||||
18. | Voor de achterste rij: 4
huisjes voor 4 plaatsen kan op 4 • 3 • 2 • 1 = 24 manieren. De voorste twee rijen; 10 huisjes voor 9 plaatsen kan op 10 • 9 • 8 • 7 • 6 • 5 • 4 • 3 • 2 = 3628800 manieren Samen geeft dat 3628800 • 24 = 87091200 manieren. |
|||||||
19. |
stijgen van 20 ºC naar 600 ºC met een constante stijging van 60 ºC per
uur betekent 580/60 uur van 600 ºC tot 1100 ºC met constante stijging van 100 ºC per uur betekent 500/100 uur van 1100ºC tot 650 ºC met een constante daling van 150 ºC per uur betekent 450/150 uur In totaal is dat 580/60 + 500/100 + 450/150 = 172/3 uur Dat is 172/3 • 60 = 1040 minuten. |
|||||||
20. | Tussen 0 en 8 uur
is de factor tussen de verschillen 70/630 =
0,1111 Dat is in 8 uur, dus g8 = 0,1111 en dan is g = (0,1111)1/8 = 0,7598 De beginwaarde bij t = 0 is V = 630 dus bij V hoort de formule V = 630 • 0,7598t Als de oven is afgekoeld tot 30ºC is V = 10ºC 10 = 630 • 0,7598t 10/630 = 0,0159 = 0,7598t t = log(0,0159)/log(0,7598) = 15,08 uur en dat is 905 minuten |
|||||||
21. | T = 20 + 980 • 0,93t
Voer in Y1 = T = 20 + 980 • 0,93 ^X Het gaat om de helling bij t = 0, en die vind je met calc - dy/dx en dan X = 0 Dat geeft helling -71,12 ºC/min. De snelheid waarmee het daalt is dus 71,11 ºC/min |
|||||||