VWO WC, 2017 - II Pilot. | ||
Gewicht van dieren. | |||
Bij dieren is het energieverbruik afhankelijk van het gewicht. Het volgende verband beschrijft dit: E = 3,27 • G0,73Hierin is E het energieverbruik in watt en G het gewicht in kg. |
|||
3p. |
1. |
Bereken hoe zwaar een dier volgens deze formule is als het een energieverbruik heeft van 100 watt. Geef je antwoord in hele kg. |
|
In de figuur staat voor een aantal diersoorten het verband tussen
het energieverbruik E en het gewicht G.
De lijn in deze figuur is de grafiek die bij de formule hoort. Beide assen hebben een logaritmische schaalverdeling. |
|||
|
|||
Ook voor veel vogels geldt het verband volgens de formule. Voor kleine vogels echter niet. De stip in de figuur voor kleine vogels is voor vogels van ongeveer 22 gram. |
|||
3p. |
2. |
Bereken hoeveel procent groter het energieverbruik van een kleine vogel is dan je op grond van de formule zou verwachten. Geef je antwoord in tientallen procenten nauwkeurig. |
|
Er zijn ook zoogdieren waarvoor de formule niet precies klopt. Bijvoorbeeld voor een olifant van 4000 kg geldt dat E ongeveer 2000 watt is en voor een marmot van 3 kg geldt dat E ongeveer 3 watt is. |
|||
4p. |
3. |
Geef in de figuur op de uitwerkbijlage de positie aan van de olifant en de marmot. |
|
De rechte lijn in de figuur doet vermoeden dat een dier dat twee keer zo zwaar is als een ander dier ook twee keer zo veel energie verbruikt. |
|||
3p. |
4. |
Onderzoek met behulp van de formule of dit vermoeden juist is. | |
Damherten. | |||||||||||||||||||||||||||
De Amsterdamse Waterleidingduinen (de AWD) is een
duingebied bij Zandvoort. In het gebied komen damherten voor. Deze
damherten worden jaarlijks geteld. Hiervoor wordt het gebied
verdeeld in zogenoemde telgebieden. |
|||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||
Men gaat ervan uit dat de damherten tussen twee telrondes niet naar een ander telgebied zijn gegaan. Met deze resultaten kun je vaststellen hoeveel damherten er minimaal aanwezig zijn in dit telgebied. |
|||||||||||||||||||||||||||
3p. |
5. |
Bereken het minimaal aanwezige aantal damherten in dit telgebied. | |||||||||||||||||||||||||
Voor de minimumschatting van het aantal damherten in het totale duingebied van de AWD worden de minimaal aanwezige damherten van alle telgebieden bij elkaar opgeteld. In werkelijkheid is het aantal damherten in de AWD groter. Men maakt hierbij een schatting van het aantal damherten dat niet door de tellers is gezien In de tabel hiernaast staan voor een aantal
jaren de minimumschatting en de totaalschatting. |
|
||||||||||||||||||||||||||
Neem aan dat deze verhouding vanaf 2008 hetzelfde blijft, dan kunnen de totaalschattingen wel gemaakt worden. |
|||||||||||||||||||||||||||
4p. |
6. |
Toon aan dat deze verhoudingen telkens ongeveer gelijk waren en maak hiermee totaalschattingen voor de jaren 2008, 2009 en 2010. Geef je antwoorden in honderdtallen nauwkeurig. |
|||||||||||||||||||||||||
Al sinds 2007 wordt onderzocht of de populatie damherten in de AWD door middel van jacht beheerd moet worden. De populatie groeit elk jaar, maar er zijn grote verschillen. In de figuur zie je de procentuele toename van de populatie in de jaren 1997 tot en met 2010. |
|||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||
Je kunt in de figuur bijvoorbeeld aflezen dat de populatie in 1998 met ongeveer 39% is gestegen ten opzichte van 1997. |
|||||||||||||||||||||||||||
4p. |
7. |
Bereken met behulp van de figuur met hoeveel procent de populatie damherten is gegroeid in de periode van 1997 tot en met 2000. |
|||||||||||||||||||||||||
Als je het gemiddelde van alle groeipercentages in de figuur uitrekent, kom je uit op iets meer dan 29%. Dat betekent echter niet dat voor de gehele periode de gemiddelde jaarlijkse groei dan ook ruim 29% is. | |||||||||||||||||||||||||||
5p. |
8. |
Geef zelf een voorbeeld waarin je laat zien dat als het gemiddelde van de groeipercentages van twee achtereenvolgende jaren 29% is, dat niet hoeft te betekenen dat de gemiddelde jaarlijkse groei over die periode van twee jaar ook 29% is. |
|||||||||||||||||||||||||
Door allerlei oorzaken is de gemiddelde jaarlijkse
groei van de populatie damherten in de AWD vanaf 2007 gelijk aan
15%. Op het landgoed San Rossore, een duingebied ter hoogte van de
stad Pisa in Italië, is gebleken dat een grote hoeveelheid damherten
niet tot problemen hoeft te leiden. |
|||||||||||||||||||||||||||
4p. |
9. |
Bereken, uitgaande van een groei van 15% per jaar vanaf 2007, in welk jaar die dichtheid in de AWD voor het eerst bereikt zal worden. Ga hierbij uit van de totaalschatting in 2007. |
|||||||||||||||||||||||||
Ontcijfering Lineair B | |||
De Engelse onderzoeker Arthur Evans vond in 1900 op het
eiland Kreta honderden kleitabletten die beschreven waren met een
onbekend schrift. Op de foto zie je zo’n kleitablet. Omdat de tekens
grotendeels opgebouwd zijn uit lijntjes noemde hij dit schrift Lineair
B. |
|||
Elk schrift kan ingedeeld worden bij precies één van de
volgende drie typen: - lettergrepenschrift: elk teken is een lettergreep; - alfabet: elk teken is een letter. We voeren de volgende afkortingen in: K: een schrift is een karakterschrift De volgende twee beweringen zijn waar: A Þ V |
|||
2p. | 10. | Vertaal deze twee beweringen in gewone zinnen. | |
Lineair B heeft, zoals hierboven vermeld is, 90 verschillende tekens. Omdat 90 minder is dan 1000 en meer dan 40, gelden: Ø D en Ø VJe kunt nu op grond van het voorgaande concluderen dat Lineair B een lettergrepenschrift moet zijn. |
|||
3p. |
11. |
Geef alle redeneerstappen die tot die conclusie leiden. Gebruik daarbij alleen de afkortingen hierboven en logische symbolen. |
|
Lineair B is dus een lettergrepenschrift. Lineair B is vooral gevonden op kleitabletten. De meeste van die tabletten bevatten 10 of 11 tekens waarmee meestal 5 tot 7 woorden werden geschreven. Met behulp van deze gegevens kan je iets zeggen over het gemiddeld aantal tekens per woord op een tablet. |
|||
3p. |
12. |
Bereken op basis van bovenstaande gegevens tussen welke grenzen het gemiddeld aantal tekens per woord op een tablet ligt. Rond de getallen in je antwoord af op één decimaal. |
|
De meeste tekens van Lineair B stellen lettergrepen voor
die bestaan uit een medeklinker met daarna een klinker, bijvoorbeeld ma,
ka, sa, ki, ti, to. |
|||
Ze wist niet welke medeklinkers ingevuld Alice Kober wist echter wel dat de tekens in eenzelfde rij met dezelfde medeklinker beginnen en dat de tekens in eenzelfde kolom dezelfde klinker hebben. Ze wist ook dat het vijf verschillende medeklinkers en twee verschillende klinkers moesten zijn. |
|
||
Neem aan dat er in de taal van Lineair B in totaal 20 mogelijkheden voor een medeklinker zijn en 5 voor een klinker. Dat betekent dat er 20 • 5 =100 verschillende mogelijkheden zijn om aan het symbool linksboven een lettergreep (medeklinker + klinker) te koppelen. |
|||
3p. | 13. |
Bereken op hoeveel verschillende manieren er 5 medeklinkers en 2 klinkers gekozen kunnen worden om aan alle 10 symbolen in de tabel een lettergreep te koppelen. |
|
Michael Ventris zette het werk van Kober voort. In het vervolg van deze opgave zie je in vereenvoudigde vorm hoe hij te werk ging. Ventris slaagde erin verschillende tekens van de tabel van Kober te ontcijfer. In de volgende tabel is hiermee een begin gemaakt: het teken linksboven staat voor ti en het teken links in het midden voor ni. | |||
|
|||
Inmiddels waren er ook nieuwe kleitabletten met Lineair B ontdekt op andere plaatsen. Ventris zag dat sommige woorden vaak op de kleitabletten uit Kreta voorkwamen maar helemaal niet op de nieuw ontdekte kleitabletten. Hij veronderstelde dat dit plaatsnamen waren van steden op Kreta. Een van die woorden zie je hieronder. | |||
|
|||
Hij ontdekte dat dit woord stond voor A-mi-ni-so, een stad op Kreta. In de volgende figuur zie je drie woorden in Lineair B. | |||
|
|||
We gaan uit van het volgende: | |||
- | de gedeeltelijk ontcijferde tabel hierboven; | ||
- | de ontcijfering van de plaatsnaam A-mi-ni-so. | ||
- | er zijn vier plaatsnamen op Kreta die in aanmerking komen: Ko-no-so, Pa-i-to, Ru-ki-to en Tu-li-so, maar we weten nog niet welk woord aan welke plaatsnaam gekoppeld moet worden. | ||
Het lukte Ventris niet om met alleen deze gegevens alle woorden aan een plaatsnaam te koppelen, maar hij vond wel een gedeeltelijke oplossing. |
|||
4p. |
14. |
Onderzoek in hoeverre je elk van de drie woorden hierboven aan een plaatsnaam kunt koppelen met behulp van bovenstaande uitgangspunten. Licht je antwoord toe. |
|
Gitaar. | |||||||||||||
Hieronder zie je een gitaar. De snaren zijn gespannen tussen de brug en de kam. Op de hals zijn zogenoemde frets (smalle metalen strips) te zien. |
|||||||||||||
|
|||||||||||||
Als je een snaar aanslaat zonder op een fret te
drukken, gaat de hele snaar tussen de brug en de kam trillen. Door
een snaar tegen een fret aan te drukken, wordt de gebruikte
snaarlengte korter. Je krijgt dan een andere toon. Om de goede tonen
te krijgen, moet bij het bouwen van een gitaar de juiste plaats van
de frets berekend worden. |
|||||||||||||
|
|||||||||||||
De lengte van een snaar in cm tussen de brug en de
kam noemen we L . In de figuur zijn A4 en d4 aangegeven. Voor An geldt de volgende formule: An = L • 0,9439n Van een bepaalde gitaar is de afstand tussen fret nummer 6 en de brug gelijk aan 20 cm. |
|||||||||||||
4p. |
15. |
Bereken de lengte L van een snaar van deze gitaar. Rond je antwoord af op hele cm. |
|||||||||||
De groeifactor in de formule is berekend op basis
van de volgende uitgangspunten: - de 12e fret ligt precies midden tussen de brug en de kam. |
|||||||||||||
4p. |
16. |
Bereken met behulp van deze twee uitgangspunten de groeifactor in vijf decimalen nauwkeurig. |
|||||||||||
De formule An = L • 0,9439n is een directe formule bij een rij. Bij deze rij kan ook een recursieve formule opgesteld worden. |
|||||||||||||
3p. |
17. |
Geef deze formule | |||||||||||
In het dagblad Trouw van 6 november 2010 stond een artikel over de gitaarbouwer Yuri Landman. Hij gebruikt voor de plaats van een aantal frets de vuistregels in de onderstaande tabel. |
|||||||||||||
|
|||||||||||||
Ga uit van een afstand tussen brug en kam van 65 cm. | |||||||||||||
4p. |
18. |
Onderzoek bij welke van bovenstaande frets de afstanden tussen brug en fret die met deze vuistregels berekend worden, meer dan 1 mm verschillen met de afstanden volgens de formule. |
|||||||||||
Het is mogelijk om de tabel met vuistregels uit te breiden. We willen een nieuwe vuistregel toevoegen waarbij de afstand tussen brug en fret 2/3 is ten opzichte van de afstand tussen brug en kam. Hierbij willen we dat het verschil in berekende afstand volgens deze nieuwe vuistregel en de formule zo klein mogelijk is. |
|||||||||||||
4p. |
19. |
Onderzoek welke fret dan hoort bij deze nieuwe vuistregel. | |||||||||||
Tentoonstellingspaviljoen. | |||
De kunstenaar Stanley Brouwn heeft in 2004 een maquette voor een tentoonstellingspaviljoen gemaakt. Zie de figuur. De maquette bestaat uit twee gelijke langwerpige bouwblokken waarvan het ene op de grond staat en het andere daar precies in het midden dwars overheen ligt. |
|||
|
|||
De witte vierkanten in de figuur zouden in
werkelijkheid platen moeten worden van 4 x 4 SB-voet. Eén SB-voet is
26 cm, in het eigen maatsysteem van Stanley Brouwn. De grijze
vierkanten in de figuur zijn de ramen en hebben dezelfde afmetingen
als de witte vierkanten. |
|||
4p. |
20. |
Bereken hoe groot de totale inhoud van het tentoonstellingspaviljoen in werkelijkheid zou moeten worden. Geef je antwoord in hele m3. |
|
In werkelijkheid is er gekozen voor vierkanten van 5 x 5 SB-voet. In 2005 is het tentoonstellingspaviljoen geopend. Zie de foto. |
|||
|
|||
4p. |
21. |
Onderzoek met behulp van de foto, zonder een horizon te tekenen, op welke hoogte die foto genomen is. Rond je antwoord af op hele dm. |
|
|
|||
Het tentoonstellingspaviljoen moet in
perspectief getekend worden. De onderste balk, de plaats waar de
bovenste balk op de onderste balk ligt, een paar hulplijnen om het
verdwijnpunt V te vinden en het verdwijnpunt V zelf
zijn onder opgave 22 al getekend. De balk die erbovenop komt te liggen moet zo getekend worden dat het tentoonstellingspaviljoen het bovenaanzicht heeft van de figuur hiernaast. |
|||
5p. |
22. |
Maak de perspectieftekening van het gehele tentoonstellingspaviljoen hieronder af. | |
|
|||
|
|||
UITWERKING | |||||||||||||||||||||
Het officiële (maar soms beknoptere) correctievoorschrift kun je HIER vinden. Vooral handig voor de onderverdeling van de punten. | |||||||||||||||||||||
1. | 3,27 •
G0,73 = 100 G0,73 = 100/3,27 = 30,58 G = 30,581/0,73 = 108 kg |
||||||||||||||||||||
2. | De
formule geeft E =
3,27 • G0,73 =
3,27 • 0,0220,73 =
0,2016 watt aflezen: E is ongeveer 10-0,5 = 0,3 watt. dat scheelt 0,1 watt en dat is 0,1/0,2 • 100% = 50% |
||||||||||||||||||||
3. | |||||||||||||||||||||
4. |
E =
3,27 • G0,73 Bijvoorbeeld: G = 1 geeft E = 3,27 G = 2 geeft E = 5,42 Dat is NIET twee keer zo groot, dus het vermoeden is NIET juist. |
||||||||||||||||||||
5. | Neem
de grootste aantallen van elke categorie, want zoveel zijn er minstens
van. Dat geeft samen 80 + 105 + 40 + 50 = 275 herten. |
||||||||||||||||||||
6. |
512/1401 = 0,365 654/1742 = 0,375 660/1802 = 0,367 Dat is steeds ongeveer 0,37. 2008: 726/x = 0,37 geeft x = 726/0,37 = 1962 » 2000 2009: 1084/x = 0,37 geeft x = 1084/0,37 = 2930 » 3000 2010: 1178/x = 0,37 geeft x = 1178/0,37 = 3184 » 3200 (je kunt de tabel, overigens ook direct als een verhoudingstabel invullen!) |
||||||||||||||||||||
7. | uit de
figuur is af te lezen dat de groeifactoren voor 1998, 1999 en 200
gelijk zijn aan ongeveer 1,39 en 1,76 en 1,14. Voor die drie jaren samen geeft dat een groeifactor van 1,39 • 1,76 • 1,14 = 2,79 Dat is een groei van 179% |
||||||||||||||||||||
8. | neem
bijvoorbeeld 32% en 26% (dat is gemiddeld 29%) Dan zijn de groeifactoren 1,32 en 1,26 beide jaren samen: 1,26 • 1,32 = 1,6632 dus dat is 66,32% tweemaal 29% zou 58% zijn. |
||||||||||||||||||||
9. | 200
damherten per km2 op een gebied van 34 km2
betekent 200 • 34 = 6800 damherten. in 2007 waren er 1802 damherten, en dat wordt elk jaar met 1,15 vermenigvuldigd. 1802 • 1,15x = 6800 Y1 = 1802 * 1,15^X Y2 = 6800 intersect levert x = 9,50 Dat is dus in 2017. |
||||||||||||||||||||
10. | als
een schrift een karakterschrift is, dan heeft het 100 of meer tekens. als een schrijft een alfabet is, dan heeft het 40 of minder tekens. |
||||||||||||||||||||
11. |
Ø D
Þ Ø K Ø V Þ Ø A (Ø K Ù Ø A) Þ L |
||||||||||||||||||||
12. | het
minst aantal is 10 tekens voor 7 woorden: een gemiddelde van 10/7
= 1,4 het grootste aantal is 11 tekens voor 5 woorden: een gemiddelde van 11/5 = 2,2 het gemiddeld aantal tekens per woord ligt tussen de 1,4 en 2,2 |
||||||||||||||||||||
13. | voor
de klinkers zijn er 5 • 4 = 20 mogelijkheden. voor de medeklinkers zijn er 20 • 19 • 18 • 17 • 16 = 1860480 mogelijkheden. samen zijn er 20 • 1860480 = 37209600 mogelijkheden. |
||||||||||||||||||||
14. | woord
1 eindigt op so de lettergreep daarvoor moet wel no zijn (staat naast ni in de tabel) Dus woord 1 eindigt op no-so en moet dus wel Ko-no-so zijn. De beide andere woorden eindigen op to. Van de eerste twee lettergrepen van de andere twee woorden is niets bekend. |
||||||||||||||||||||
15. | A6
= L - 20 = L • 0,94396
L - L • 0,94396 = 20 L(1 - 0,94396) = 20 L • 0,2928 = 20 L = 68 cm |
||||||||||||||||||||
16. | A12
= 0,5 • L = L • g12 Dus g12 = 0,5 g = 0,51/12 = 0,94387 |
||||||||||||||||||||
17. | de
groeifactor is 0,9439 dus daar wordt elke keer mee vermenigvuldigd. Dat geeft de recursieformule An = 0,9439 • An - 1 met de beginwaarde A0 = L |
||||||||||||||||||||
18. |
|
||||||||||||||||||||
Alleen bij de derde fret is het verschil groter dan 1 mm | |||||||||||||||||||||
19. | Dan
moet 0,9439n gelijk zijn aan 1/3. Y1 = 0,9439^X kijk in TABLE wanneer dat 1/3 is (gehele X). n = 18 geeft 0,3537 n = 19 geeft 0,3339 n = 20 geeft 0,3151 Dat is dus de 19e fret. |
||||||||||||||||||||
20. | de
breedte en hoogte van de balk zijn 3 • 4 • 26 = 312 cm de lengte is 7 • 312 = 2184 cm. de inhoud van een balk is 312 • 312 • 2184 = 212599296 cm3 de inhoud van twee balken is dan 425198592 cm3 Dat is ongeveer 425 m3 |
||||||||||||||||||||
21. |
|
||||||||||||||||||||
Met
twee randen van de bovenste balk is een verdwijnpunt V getekend. De rode horizontale lijn vanaf V geft de hoogte van de fotograaf. Die hoogte is 14/23 van de hoogte van een balk (blauwe pijlen gemeten), dus 14/23 • 3 • 5 • 26 cm = 237 cm Ongeveer 2,40 meter |
|||||||||||||||||||||
22. |
|
||||||||||||||||||||
Teken
eerst vanaf de gegeven stippen lijnen naar het verdwijnpunt V. Dat geeft vierkant ABCD bovenop de onderste blak. Als je de diagonalen daarvan verlengt en snijdt met de lijnen aan de rand naar V, dan krijg je een groter vierkant EFGH. DJ en AI zijn recht omhoog getekend en even lang als de hoogte van de onderste balk (in het voorvlak) De rest gaat vanzelf. |
|||||||||||||||||||||