VWO WC, 2019 - I | ||
Mondriaan. | |||
Piet Mondriaan (1872-1944) was een Nederlandse
kunstschilder die algemeen wordt gezien als één van de grondleggers van
de abstracte kunst. |
|||
Een kunstenaar wil een schilderij maken dat lijkt op een schilderij van Piet Mondriaan. Hij wil daarbij voor de vlakken de drie kleuren rood, blauw en wit gebruiken. De kunstenaar vindt het niet erg als twee naast elkaar liggende vlakken dezelfde kleur hebben. |
|
||
Het aantal manieren waarop hij zijn schilderij in kan
kleuren, het aantal mogelijke kleuringen dus, hangt af van het
aantal vlakken waaruit het schilderij bestaat. Het verband tussen het
aantal mogelijke kleuringen M en het aantal vlakken V is:
De kunstenaar wil minimaal vijf miljoen mogelijkheden hebben om het schilderij in te kleuren. |
|||
3p. |
1. |
Bereken hoeveel vlakken het schilderij dan minstens moet hebben. | |
Een vriend van de kunstenaar beweert dat, als je in het algemeen het aantal mogelijke kleuringen wilt verdubbelen, je gewoon het aantal vlakken moet verdubbelen. |
|||
3p. |
2. |
Onderzoek of dat het geval is. | |
Uiteindelijk kiest de kunstenaar voor een schilderij met 17 vlakken, zoals weergegeven in de figuur. |
|||
De kunstenaar wil het schilderij van de figuur inkleuren met de drie eerder genoemde kleuren: rood, blauw en wit. Daarnaast besluit hij, bij nader inzien, toch dat twee aan elkaar grenzende vlakken niet dezelfde kleur mogen hebben. |
|
||
We kunnen de kleuring van de verschillende vlakken weergeven met de volgende notatie: W5 betekent “vlak nummer 5 is wit gekleurd” en B12 betekent “vlak nummer 12 is blauw gekleurd”. De kunstenaar begint met vlak nummer 1 rood te kleuren. Tegen zijn vriend zegt hij “Vlak nummer 1 is rood, dus vlak nummer 4 is blauw of wit”. |
|||
2p. |
3. |
Vertaal de uitspraak van de kunstenaar in logische symbolen, gebruik makend van bovenstaande notatie. |
|
De kunstenaar kiest ervoor om vlak nummer 4 wit te kleuren. Het gevolg daarvan voor een deel van de rest van het schilderij kan worden weergegeven met de volgende logische redenering, bestaande uit vier redeneerstappen: • (R1 ∧ W4) ⇒
B3 |
|||
4p. |
4. |
Geef de vier stappen van deze redenering in gewone zinnen. | |
Voor de rest van de opgave gaan we ervan uit dat kunstenaar blijft bij bovenstaande keuze. |
|||
3p. |
5. |
Geef een redenering, weergegeven met de hierboven beschreven notatie en logische symbolen, bestaande uit een aantal redeneerstappen, voor vlak nummer 5 en leg daarmee uit waarom de kunstenaar er niet in zal slagen vlak nummer 5 een kleur te geven. |
|
De kunstenaar heeft dus een vierde kleur nodig en kiest ervoor om vlak nummer 5 geel te kleuren. Het is mogelijk om de rest van het kunstwerk in te kleuren zonder een tweede keer de kleur geel in te hoeven zetten. Dat geeft de volgende figuur: |
|||
|
|||
4p. |
6. |
Geef in deze figuur aan hoe het kunstwerk ingekleurd moet worden, uitgaande van het bovenstaande. |
|
Groningse Aardbevingen. | |||
In de provincie Groningen vinden, als gevolg van gasproductie, regelmatig aardbevingen plaats. In 2013 is daar grootschalig onderzoek naar gedaan. Zo werd er gekeken naar het verband tussen de gasproductie en aardbevingen. Enkele resultaten daarvan staan in onderstaande figuur. Hier zie je bijvoorbeeld dat er in 1993 zeven aardbevingen zijn geweest en er in datzelfde jaar 42 miljard kubieke meter gas is geproduceerd. | |||
|
|||
We bekijken de volgende drie beweringen | |||
1. | De gasproductie en het aantal aardbevingen zijn over de gehele periode 2000-2011 procentueel evenveel gestegen. | ||
2. | Als na 2000 de gasproductie daalt, dan heeft dat altijd een jaar later ook een daling van het aantal aardbevingen tot gevolg. | ||
3. | In de periode 2005-2011 is de gemiddelde stijging per jaar van het aantal aardbevingen groter dan in de periode 1998-2004. | ||
5p. |
7. |
Geef van elke bewering aan of deze waar is of niet. Gebruik in je toelichting gegevens uit de figuur | |
De magnitude, de kracht van een aardbeving, wordt uitgedrukt in een getal op de schaal van Richter.In onderstaande figuur zijn de Groningse aardbevingen vanaf 1994 verzameld en ingedeeld naar sterkte. Dat geeft bij een logaritmische schaalverdeling langs de verticale as een opvallend patroon: alle grafieken zijn bij benadering evenwijdige rechte lijnen. Elke stip in deze figuur stelt een aardbeving van een zekere magnitude voor: zo kun je zien dat er vlak voor juli 2009 een aardbeving van magnitude ≥ 3,0 heeft plaatsgevonden: die aardbeving zie je dus ook terug bij de aardbevingen van de klassen ≥ 2,5; ≥ 2,0 en ≥ 1,5. |
|||
|
|||
In het onderzoek werden alleen aardbevingen bekeken die schade zouden kunnen veroorzaken. Omdat aardbevingen met een magnitude van minder dan 1,5 geen schade aanrichten, zijn deze niet in deze figuur opgenomen. |
|||
3p. |
8. |
Bereken voor augustus 2012 hoeveel procent van het aantal aardbevingen van magnitude > 2,0 een magnitude van 2,5 of hoger heeft. Geef je antwoord in gehele procenten. | |
Het feit dat de grafieken in deze figuur evenwijdige rechte lijnen zijn, betekent dat het aantal aardbevingen van elke klasse exponentieel toeneemt met dezelfde groeifactor. Het totaal aantal aardbevingen An voor magnitudes ≥1,5 tot en met maand n is daardoor te beschrijven als een meetkundige rij.Uit de figuur kunnen we dan aflezen: A0 = 12 en A220 = 200 . |
|||
4p. |
9. |
Stel de recursieve formule voor An op. | |
In een rapport van het Staatstoezicht op de Mijnen wordt geconstateerd dat er een duidelijk verband is tussen de magnitude en het percentage aardbevingen boven die magnitude. In onderstaande figuur is dat verband weergegeven. | |||
|
|||
Zo is bijvoorbeeld af te lezen dat 10% van de aardbevingen een magnitude boven de 1,0 heeft. Bij deze grafiek hoort de volgende formule: N = 10a - MHierbij is M de magnitude en N het percentage van de aardbevingen boven magnitude M. |
|||
3p. |
10. |
Laat met een berekening zien dat geldt: a = 2 . | |
Goudplevieren. | |||
Een goudplevier (zie foto) is een vogel die niet in Nederland broedt, maar tijdens zijn trektochten wel in Nederland te vinden is. Er zijn grote verschillen in aantallen goudplevieren tussen de verschillende jaren. In onderstaande figuur zijn de aantallen goudplevieren in Nederland in de jaren 1975 tot en met 2012 weergegeven als groene stippen. |
|||
|
|||
In deze figuur is ook een kromme getekend die de trend aangeeft. We nemen aan dat vanaf 2003 deze trend een rechte lijn is en dat dit ook na 2012 zo blijft. | |||
4p. |
11. |
Bereken hoeveel goudplevieren er volgens de trendlijn zijn in 2020. Geef je antwoord in gehele duizendtallen. | |
Tijdens hun verblijf in Nederland bouwen de goudplevieren een reserve op voor de komende trektochten. Hierdoor nemen ze toe in gewicht. In onderstaande figuur zie je het resultaat van een onderzoek naar deze gewichtstoename: van een aantal op verschillende tijdstippen gevangen goudplevieren is het gewicht en/of de hoeveelheid vet bepaald. De open stippen horen bij waarnemingen in het najaar en de dichte stippen bij waarnemingen in het voorjaar. Ook zijn de trendlijnen getekend. |
|||
|
|||
Op grond van specifieke biologische kenmerken kunnen de
onderzoekers bepalen wanneer de gewichtstoename van een goudplevier
begint. Aan de hand van de trendlijnen in de figuur kun je onderzoeken of de volgende stellingen waar zijn. |
|||
I. | In het voorjaar is de gemiddelde gewichtstoename per dag van een goudplevier ongeveer 2 keer zo groot als in het najaar. | ||
II. | De gewichtstoename in het voorjaar bestaat niet uit vet. | ||
4p. |
12. |
Onderzoek voor elk van beide stellingen of deze waar is. | |
Het vetpercentage van een vogel is de hoeveelheid lichaamsvet als percentage van het totale gewicht van de vogel. Er geldt dus: |
|||
|
|||
Met behulp van de trendlijnen in de figuur is een formule op te stellen voor Pvoorjaar , het vetpercentage in het voorjaar. Als je dat doet met de punten (0, 198) en (20, 244) uit de grafiek voor het totale lichaamsgewicht, dan ontstaat de formule |
|||
|
|||
met t de tijd in dagen na het begin van de gewichtstoename. |
|||
5p. |
13. |
Laat zien, gebruikmakend van de grafieken in de figuur en de punten (0, 198) en (20, 244), dat deze formule inderdaad uit de gegevens volgt. |
|
3p. |
14. |
Beredeneer uitsluitend met behulp van de formule voor Pvoorjaar , zonder getallen in te vullen of een schets te maken, of het vetpercentage in het voorjaar toeneemt of juist afneemt. |
|
Voor het vetpercentage in het najaar gaan we uit van de volgende formule: | |||
|
|||
Hierin is
Pnajaar
het vetpercentage van de vogel in het
najaar en t
de tijd in dagen na het begin van de
gewichtstoename. Als je de grafiek van Pnajaar zou tekenen, zou je zien dat deze stijgt. Het is echter vrij moeilijk te zien of dit een toenemende of afnemende stijging is.Met berekeningen is dit wel te onderzoeken. Je mag er hierbij van uitgaan dat de grafiek of voortdurend toenemend stijgend is of voortdurend afnemend stijgend. |
|||
4p. |
15. |
Onderzoek of de grafiek van Pnajaar toenemend stijgend of afnemend stijgend is. |
|
Gangnam Style. | |||
Het nummer Gangnam Style van de Zuid-Koreaanse zanger Psy is de eerste YouTube-video die vaker dan 1 miljard keer bekeken is; die grens werd bereikt op 21 december 2012. Op de foto staat rechts onderaan de teller van 12 januari 2015, rond vier uur ’s middags: toen was de video ruim 2,2 miljard maal bekeken. |
|||
|
|||
Er wordt veel tijd besteed aan het kijken naar de 4 minuten en 12 seconden durende video. Ga er bij de volgende vraag van uit dat iedereen de video van begin tot einde bekeek. |
|||
3p. |
16. |
Bereken hoeveel tijd in jaren er in totaal tot 12 januari 2015, vier uur ’s middags, al was besteed aan het kijken naar de video. Geef je antwoord in gehele honderdtallen. |
|
Je kunt op YouTube statistieken opvragen over de video. Zie de volgende figuur. | |||
|
|||
De grafiek in deze figuur geeft het aantal views per dag weer. Dat aantal is dus ook de dagelijkse verandering van het totale aantal views van Gangnam Style. Met behulp van de gegevens uit deze figuur zou je ook een totaalgrafiek, een grafiek van het totale aantal views, kunnen maken. De pieken laten we dan voor het gemak buiten beschouwing. Over het stijgen en dalen van de totaalgrafiek worden de volgende beweringen gedaan: |
|||
I. |
de totaalgrafiek is eerst toenemend stijgend en daarna afnemend dalend; |
||
II. |
de totaalgrafiek is eerst afnemend stijgend en daarna toenemend stijgend. |
||
III. |
de totaalgrafiek is eerst toenemend stijgend en daarna afnemend stijgend. |
||
3p. |
17. |
Leg uit welke van de drie beweringen de juiste is. | |
In onderstaande figuur staat de grafiek van het dagelijkse aantal views opnieuw. Er is nu ook een trendkromme getekend. |
|||
|
|||
Aan de trendkromme in deze figuur is te zien dat op 10 oktober 2012 een dalende trend werd ingezet. Op die datum was het aantal views nog groot, met 10,4 miljoen views per dag. Op 1 januari 2014, 64 weken later, was het dagelijkse aantal views nog maar 770 000. Als we aannemen dat deze afname exponentieel is, dan geldt: V = 10,4 • 0,96tIn deze formule is V het dagelijkse aantal views in miljoenen en t het aantal weken sinds 10 oktober 2012. De groeifactor is hierbij afgerond op twee decimalen |
|||
3p. |
18. |
Bereken de groeifactor per week in drie decimalen. |
|
4p. |
19. |
Bereken met de formule in welke maand van welk jaar het aantal views per dag onder de 100000 zakte. |
|
Triangular Lodge. | |||
Nabij Rushton in Engeland staat een bijzonder
gebouw: Triangular Lodge. |
|||
Het grondvlak van het gebouw is een gelijkzijdige
driehoek waarvan de zijden 33 feet lang zijn. Eén foot is gelijk aan
30,48 cm. |
|||
4p. |
20. |
Bereken, uitgaande van een oppervlakte van 471,55 square feet, de oppervlakte in m 2. Geef je antwoord in één decimaal. |
|
De hoogte aan de buitenkant tot aan de dakrand is 8,22 meter. |
|||
4p. |
21. |
Bereken met behulp van de foto op welke hoogte de fotograaf de foto heeft genomen. Geef je antwoord in gehele cm. |
|
De buitenmuren zijn erg dik. Daardoor is de binnenruimte een gelijkzijdige driehoek met zijden van 8,22 m. Deze ruimte wordt door drie dunnere muren verdeeld in een regelmatige zeshoek en drie gelijkzijdige driehoeken. Zie de figuur. |
|||
|
|||
In de figuur hieronder is het grondvlak van het
gebouw, de gelijkzijdige driehoek dus, in perspectief getekend. Je
ziet ook de horizon in de tekening. |
|||
|
|||
5p. |
22. |
Teken de regelmatige zeshoek in de driehoek. Je mag daarbij de dikte van de muren verwaarlozen. Licht je werkwijze toe. |
|
UITWERKING | ||
Het officiële (maar soms beknoptere) correctievoorschrift kun je HIER vinden. Vooral handig voor de onderverdeling van de punten. | ||
1. |
Y1 = 3^X Y2 = 5000000 intersect geeft 14,04... Dus er moeten minstens 15 vlakken zijn. |
|
2. |
V = 1 geeft M = 31 = 3 V = 2 geeft M = 32 = 9 van 3 naar 9 is geen verdubbeling. |
|
3. |
“Vlak nummer 1 is rood, dus vlak nummer 4 is blauw of wit”. (vlak nummer 1 is rood) DUS (vlak nummer 4 is blauw OF wit) (valk nummer 1 is rood) ⇒ (vlak nummer 4 is blauw OF wit) (R1) ⇒ (vlak nummer 4 is blauw OF vlak nummer 4 is wit) (R1) ⇒ (B4 OF W4) R1 ⇒ (B4 ∨ W4) |
|
4. |
• (R1 ∧ W4) ⇒
B3 Als vlak 1 rood is én vlak 4 is wit, dan is vlak 3 blauw • B3 ⇒ (¬ B5 ∧ ¬ B2) Als vlak 3 blauw is, dan zijn de vlakken 5 en 2 beiden niet blauw • (R1 ∧ ¬ B2) ⇒ W2 Als vlak 1 rood is en vlak 2 is niet blauw, dan is vlak 2 wit. • (W2 ∧ B3) ⇒ R6 Als vlak 2 wit is en vlak 3 is blauw, dan is vlak 6 rood. |
|
5. |
Als vlak 5 geen kleur kan krijgen moeten we dus
op een tegenstrijdigheid zien uit te komen. (B3 ∧ W4) ⇒ R5 R6 ⇒ ¬ R5 Dat is een tegenspraak. Vlak 5 moet rood zijn en niet-rood. |
|
6. | We
hadden al: R1 W2 B3 R6 G5 dan volgt daarna: W11 (want 7 en 8 zijn blauw-rood) W9 (want 8 en 12 z\ijn blauw-rood) B10 R14 B13 R12 B8 R7 B15 W16 B17 |
|
7. |
De gasproductie stijgt van 22 naar 47 en dat is
(47 - 22)/22 • 100% = 114% Het aantal aardbevingen stijgt van 3 naar 31, en dat is (31- 3)/3 • 100% = 933% Dus bewering I is NIET waar In 2003 daalt de gasproductie, maar in 2004 stijgt het aantal aardbevingen. Dus bewering II is NIET waar. In de periode 2005-2011 stijgt het aantal aardbevingen van 17 naar 31, dat is per jaar 14/6 = 2,3 In de periode 18998-2004 stijgt het aantal aardbevingen van 6 naar 11, dat is per jaar 5/6 = 0,8 Dus bewering III is WEL waar. |
|
8. |
Het aantal aardbevingen met magnitude ≥2,0 is
(aflezen) ongeveer 65 Het aantal aardbevingen met magnitude ≥2,5 is (aflezen) ongeveer 23 Dat is dus 23/65 • 100% = 35% |
|
9. |
A0
= 12
en
A220
=
200
. Dat is een factor 200/12 = 16,66.... in 220 stappen per stap is dat factor 16,66...1/220 = 1,013 A(n) = 1,013 • A(n - 1) met A(0) = 12 |
|
10. |
N
= 10a
- M moet door (1, 10) gaan 10 = 10a - 1 dus a - 1 = 1 dus a = 2 |
|
11. |
De trendlijn gaat ongeveer door (2005,
30000) en (2010, 28000) Dat is een afname van 2000 in 5 jaar, dus per jaar 400 afname. 2020 is nog 8 jaar later, dus het neemt nog eens 8 • 400 = 3200 af. Dan is de hoeveelheid 28000 - 3200 = 24800 |
|
12. |
In de bovenste grafiek is de helling van de lijn
"voorjaar" ongeveer gelijk aan 22/10 = 2,2
en de helling van de lijn 'najaar' is 0,6 2,2 is niet ongeveer het dubbele van 0,6 dus stelling I is niet waar. De helling van de lijn "voorjaar" in de onderste grafiek is nul, dus het vet neemt (gemiddeld) niet toe, dus stelling II is waar. |
|
13. |
lijn door: (0, 198) en (20, 244); a = Dy/Dx = (244-198)/(20-0) = 2,3 beginpunt is 198, dus y = 0,3t + 198 De vethoeveelheid is constant 16 gram (onderste grafiek) Het percentage is dus 1600/(0,3t + 198) • 100% = 1600/(0,3t + 198) |
|
14. |
Als t groter wordt, dan wordt 2,3t
ook groter Dus dan wordt 2,3t + 1298 ook groter. Dan wordt 1600/(2,3t + 198) juist kleiner (want de teller is constant en de noemer wordt groter). Dus het vetpercentage neemt af. |
|
15. |
Bereken drie punten, bijv. t = 0 geeft P = (2300 + 60 • 0)/(207 + 0,6 • 0) = 11,11... t = 10 geeft P = (2300 + 60 • 10)/(207 + 0,6 • 10) = 13,61.... t = 20 geeft P = (2300 + 60 • 20)/(207 + 0,6 • 20) = 15,98.... op [0, 10] is ΔP/Δt = (13,61-11,11)/10 = 0,25 op [10,20] is ΔP/Δt = (15,98-13,61)/10 = 0,24 De gemiddelde verandering wordt kleiner, dus de grafiek is afnemend stijgend. |
|
16. |
4 minuten en 12 seconden is 4 • 60 + 12 =
252 seconden 2205961750 • 252 = 5,55 • 1011 seconden Dat is 5,55 • 1011/60 = 9265039350 minuten Dat is 9265039350/60 = 154417322,5 uren Dat is 154417322,5/24 = 6434055,104 dagen Dat is 6434055,104/365 = 17628 jaren ≈ 17600 jaren |
|
17. |
Het aantal is steeds positief, dus de grafiek is
steeds stijgend, dis I is FOUT. Het aantal neemt eerst toe, en daarna af, dus de grafiek is eerst toenemend stijgend en daarna afnemend stijgend. De juiste uitspraak is dus nr. III |
|
18. |
in 64 weken neemt het aantal af van 10400000
naar 770000. Dat is een groeifactor van 770000/10400000 = 0,074038... Per week is dat 0,074...1/64 = 0,960 |
|
19. |
Y1 = 10,4 * 0,96^X Y2 = 0,1 Intersect geeft X = t = 113,77... weken Dat is in december 2014. |
|
20. |
van foot naar cm is een factor 30,48 van foot2 naar cm2 is dan een factor 30,482 = 929,0304 dan is de oppervlakte 471,55 • 929,0304 = 438084 cm2 ≈ 43,8 m2 |
|
21. | Teken het verdwijnpunt en de horizon. | |
|
||
In mijn tekening is
de werkelijke hoogte van 8,22 meter gelijk aan 6,8 cm, en de werkelijke
hoogte X is gelijk aan 1,5 cm. Dan is de werkelijke grootte van X gelijk aan 1,5/6,8 • 8,22 = 181 cm. |
||
22. |
De achterste zijde van de driehoek loopt
evenwijdig aan de horizon, dus daar zit geen diepte in, dus die mag je
in drieën verdelen. Teken vanaf beide verdwijnpunten lijnen zoals hieronder getekend. |
|
|
||