Verdeel de 101 munten in drie groepen van (bijv.) 30, 30 en 41 munten.
Noem de groepen respectievelijk A, B en C.
Weeg A tegen B.

Als ze even zwaar zijn zit de valse munt in C. In dat geval weeg je gewoon 41 munten uit de groep AB tegen de munten uit C en je ziet of C zwaarder of lichter is.

Stel dat A zwaarder is. Dan zit de valse munt in A en is hij zwaarder óf in B en is hij lichter. Als je weet in welke groep hij zit weet je dus ook of hij zwaarder of lichter is.
Deel A in twee gelijke groepen van 15 munten en weeg die tegen elkaar. Als er evenwicht is zit de valse munt in B en is hij lichter. Als er geen evenwicht is zit de valse munt in A en is hij zwaarder.