OPGAVEN
1.
OAB en OBC zijn twee rechthoekige driehoeken. Zie de figuur.
A = (2, 3), AB = 0,5 • OA.
Geef de coördinaten van punt C.
OPLOSSING
1.
C is het punt
(-3.5, 4.5)
Draaien over 90º.
Afspraak:
Draaien tegen de klok in is positief, draaien met de klok mee is negatief.
(dezelfde afspraak die we ook al bij de eenheidscirkel gebruikten)
Wat gebeurt er met de kentallen van een vector als je hem over -90º draait (dus met de klok mee)?
Wat gebeurt er met de kentallen van een vector als je hem over 90º draait (dus tegen de klok in?