OPGAVEN
 
   
1. Hiernaast staan de klokvormen die horen bij:
I:     m = 10 en s = 4
II:    m  = 16 en s = 4
III   m  = 16 en s = 6


Leg uit welke klokvorm bij welk nummer hoort

   
2. a. Maak een schatting van m en s van de normale verdeling hiernaast.

     
  b. Wat moet er bij de vraagtekens op de y-as staan?
a.  0,01 en 0,02
b.  0,1 en 0,2
c.  0,3 en 0,6
d.  1 en 2
e.  10 en 20 
       
   
OPLOSSING
1. I:A,   II: C,   III:B
   
2. a.  m = 8 , s = 2
b.  B.  De totale oppervlakte moet 1 zijn.