© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)

     
1. a. tan α = 5  geeft  α = tan-1(5) = 78,7º
       
  b. tan α = -3  geeft  α = tan-1(-3) = -71,6º  (of 108, 4º)
       
  c. tan α = 0,5 geeft  α = tan-1(0,5) = 26,6º
       
  d. a = tan(30º) = 0,577
De vergelijking is dus y = 0,577x + b
Die moet door (Ö3, 5) gaan.
Invullen:  5 = 0,577 • √3 + b
5 = 1 + b
b =
4
De vergelijking is dan  y = 0,577 • x + 4 
       
2. a. De rode lijn is y = 8 - 2x
Voor de hoek met de x-as geldt dan:  tan p = -2  dus  p = tan-1(-2) = -63,4º
hoek α is dan 63,4º
       
  b. De groene lijn is de lijn  y = 2x - 1
Voor de hoek met de x-as geldt dan  tan p = 2 dus p = tan-1(2) = 63,4º
Dan is de hoek met de y-as 26,6º want de hoek met de y-as en de hoek met de x-as zijn samen 90º
en dat is hoek β dus die is 26,6º
       
  c. De blauwe lijn is y = 1 + 1/4x
Voor de hoek met de x-as geldt dan  tan p = 1/4  dus  p = tan-1(1/4) = 14,0º
Dan is de hoek met de y-as gelijk aan 76,0º en dat is hoek γ
       
  d. De blauwe lijn maakt een hoek van 14,0º met de positieve x-as
De groene lijn maakt een hoek van 63,4º met de positieve x-as dus een hoek van 180º - 63, 4º =116,6º met de negatieve x-as.
De hoeken van 116,6º en 14,0º vormen een driehoek waarvan de derde hoek dan 49,4º is.
Dat is de overstaande hoek van hoek δ, dus hoek δ is ook 49,4º
       
3. 2x + ay = 10  en    ax + 8y = b  zijn samenvallend.
Omdat ze dezelfde richtingscoëfficiënt moeten hebben  moet gelden  2/a = a/8
a2 = 16
a = 4    a = -4

a = 4  geeft de lijnen  2x + 4y = 10  en  4x + 8y = b   dus moet b gelijk zijn aan 20
a= -4  geeft de lijnen 2x - 4y = 10  en   -4x + 8y = b dus moet b gelijk zijn aan  -20
       
4. a. dalingspercentage 10% betekent hellinggetal a = -0,10
Het beginpunt is  (0, 100) dus de vergelijking is  h = -0,10x + 100

stijgingspercentage 44% betekent hellinggetal a = 0,44
Het beginpunt is (0, 10) dus de vergelijking is  h = 0,44x + 10

-0,10x + 100 = 0,44x + 10
90 = 0,54x
x = 
1662/3
Dan is h = 0,44 • 1662/3 + 10 = 831/3
Snijpunt is dus   (1662/3, 831/3)

       
  b. Zie de figuur hiernaast

tan(a) = 0,10 geeft een hoek van 5,7
tan(
a) = 0,44 geeft een hoek van 23,74°

De andere hoeken zijn dan zoals in de figuur aangegeven.

Sinusregel:  90/sin(29,45) = AC/sin(84,29)
AC = 182,14

sin(23,74) = h/182,14
h = 73,3 m
De hoogte is dan 10 + 73,3 = 83,3 meter
       
  c. 90/sin(29,45) = BC/sin(66,25)   geeft  BC = 167,5   (het kan ook met Pythagoras)
0,1675 km met snelheid 100 km/uur kost 0,001675 uur

AC = 182,1 m  (zie vraag b)
Over die 0,1821 km moet het vliegtuig ook 0,001675 uur doen
Dan is zijn snelheid  109 km/uur
       

© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)