|
|||||||||||||||||||||||||||
1. | y = a/x
met bijv. y = 40 en x = 38 geeft 40 =
a/38 ofwel
a = 38 • 40 = 1520 Bij x = 80 hoort dan y = 1520/80 = 19 Bij y = 16 geldt er 16 = 1520/x dus x = 1520/16 = 95 |
||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||
2. | a. | 6437 meter is 6,437
km. 28 minuten en 15 seconden is 28/60 + 15/3600 = 0,470833333 uur. de snelheid is dan 6,437/0,470833333 = 13,67 km/uur 27 minuten en 50 seconden is 27/60 + 50/3600 = 0,4638888 uur de snelheid is dan 6,437/0,4638888 = 13,88 km/uur. |
|||||||||||||||||||||||||
b. | t minuten is
t/60 uur De snelheid is dan 6,437/(t/60) = 6,437 • 60/t = 386,22/t 15 = 386,22/t t = 386,22/15 = 25,748 minuten 0,748 • 60 = 44,88 dus dat is 25 minuten en 44,88 seconden. |
||||||||||||||||||||||||||
c. | de onderste grafiek
gaat bijv. door (30, 4) in 30 minuten met snelheid 4 km/uur loop je 2 km. Dus die grafiek hoort bij afstand 2. de formule is 4 = a/30 dus a = 120 en dat geeft y = 120/t de rode grafiek gaat bijv. door (30, 10) in 30 minuten met snelheid 10 km/uur loop je 5 km. Dus die grafiek hoort bij afstand 5. de formule is 10 = a/30 dus a = 300 en dat geeft y = 300/t de blauwe grafiek hebben we al gehad: vraag b. de bovenste grafiek gaat bijv. door (60, 10) in 60 minuten met snelheid 10 km/uur loop je 10 km. Dus die grafiek hoort bij afstand 10. de formule is 10 = a/60 dus a = 600 en dat geeft y = 600/t |
||||||||||||||||||||||||||
3. | a. | Tussen afgerond 600/320 = 1,9 ha en 600/596 = 1,0 ha | |||||||||||||||||||||||||
b. | Voor de leefruimte
per haas moet je de beschikbare 600 ha delen door het aantal hazen. Dat geeft de formule L = 600/n |
||||||||||||||||||||||||||
c. | Maak n 1,1
keer zo groot: Lnieuw = 600/1,1n
= 1/1,1 • 600/n =
0,91 • 600/n = 0,91 Loud. De leefruimte neemt dus met 9% af. |
||||||||||||||||||||||||||
d. | Maak n 2 keer zo groot: Lnieuw = 600/2n = 1/2 • 600/n = 1/2 • Loud. Dus dat klopt. | ||||||||||||||||||||||||||
4. | a. | R = a/A
geeft met bijv. R = 0,017 en A = 10: 0,017 = a/10
⇒ a = 10 • 0,017 = 0,17 De formule is dus R = 0,17/A |
|||||||||||||||||||||||||
b. |
|
||||||||||||||||||||||||||
Het valt op dat daar
allemaal (afgerond) hetzelfde uitkomt. Dat is altijd zo bij omgekeerd evenredige verbanden: R = a/A ⇒ R • A = a |
|||||||||||||||||||||||||||
c | Recht evenredig
betekent dat R = b • L waarbij L de lengte is, en b een
constante. Invullen bijv. R = 0,02125 en L = 5 geeft: 0,02125 = b • 5 ⇒ b = 0,00425 De formule is dan R = 0,00425 • L |
||||||||||||||||||||||||||
d. | Omdat omgekeerd
evenredig is met A en recht evenredig met L zal de formule er uitzien
als R = c • L/A Daarin is c weer een nieuwe constante. Invullen R = 0,00425 en A = 4 en L = 1 (uit de tweede tabel) geeft: 0,00425 = c • 1/4 ⇒ c = 0,017 Dat geeft de formule R = 0,017 • L/A |
||||||||||||||||||||||||||
5. | a. | H = 320/p Als de formule geldig is voor H tussen 10 en 80 dan ligt p tussen 32 en 4 Zie de grafiek hiernaast. |
|||||||||||||||||||||||||
b. | p = 5 geeft H
= 320/5 = 64 p = 10 geeft H = 320/10 = 32 Hoogten tussen 32 en 64 cm zijn dan toegestaan. |
||||||||||||||||||||||||||
c. | Het grondwater gaat
van 90 naar 60 cm. 40 cm diepte is dan nog 60 - 40 = 20 cm boven de grondwaterstand. H = 20 geeft in de formule 20 = 320/p ofwel p = 320/20 = 16% |
||||||||||||||||||||||||||
6. | Omgekeerd evenredig betekent V = a/P Bij P = 2 hoort V = 10 (aflezen) 10 = a/2 a = 20 Dus V = 20/P |
||||||||||||||||||||||||||
7. | de formule is
y = a/x3
vul een punt in: 241 = a/1,33 = a/2,197 en dan is a = 241 • 2,197 ≈ 530 x = 15 geeft dan y = 530/153 = 0,16 y = 0,05 geeft dan 0,05 = 530/x3 ⇒ x3 = 530/0,05 = 10600 ⇒ x = 106001/3 ≈ 22 |
||||||||||||||||||||||||||
8. | a. | 0,5 = 5,4/r² ⇒ r2 = 5,4/0,5 = 10,8 ⇒ r = √10,8 ≈ 3,29 | |||||||||||||||||||||||||
b. | Als r in de buurt van 0 komt wordt I oneindig groot, en dat kan niet. | ||||||||||||||||||||||||||
c. | vervang r door 2r,
dat geeft Inieuw = 5,4/(2r)2
= 5,4/4r2
= 1/4
• 5,4/r2 =
1/4•Ioud De nieuwe intensiteit wordt dus een kwart van de oude waarde. |
||||||||||||||||||||||||||
d. | Als je r door
r + 2 vervangt, dan moet I dus halveren. Dat betekent: 5,4/(r + 2)2 = 0,5 • 5,4/r2 r2 • 5,4 = 0,5 • 5,4 • (r + 2)2 r2 = 0,5(r + 2)2 r2 = 0,5(r2 + 4r + 4) r2 = 0,5r2 + 2r + 2 0,5r2 - 2r - 2 = 0 De ABC formule geeft r = 4,83 m (en ook r = -0,83 maar dat kan natuurlijk niet) |
||||||||||||||||||||||||||
9. | A = a/G0,26
A = 9,7 hoort bij G = 700 dus 9,7 = a/7000,26 = a/5,49 Dat geeft a = 9,7 • 5,49 = 53,27 De formule is dan A = 53,27/G0,26 G = 3 geeft dan A = 53,27/30,26 = 40,0 |
||||||||||||||||||||||||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |