In een groep van 140 leerlingen
hebben alle leerlingen wiskunde A óf wiskunde B (beiden kan niet).
Van de wiskunde A leerlingen zijn er 18 jongens.
Er zijn 90 leerlingen met wiskunde B.
Er zijn bij wiskunde B evenveel meisjes als jongens.
Hoeveel procent van de jongens heeft Wiskunde B?
OPLOSSING
1.
Maak een kruistabel:
jongens
meisjes
totaal
wiskunde A
18
32
50
wiskunde B
45
45
90
totaal
63
77
140
De groenen volgen
uit de tekst, de roden kun je beredeneren.
van de jongens heeft 45/63 • 100% = 71%
wiskunde B.
Kruistabel
Als je twee eigenschappen met elkaar wilt
vergelijken kun je die vaak handig in een kruistabel noteren.
Je zet de ene eigenschap aan de voorkant en de andere aan de bovenkant. In
de tabel zelf komen dan de gemeten aantallen te staan. Meestal komen de
totalen er ook in.
Voorbeeld.
De volgende tabel geeft de aantallen onvoldoendes van de 1e, 2e en 3e
klassen.
voldoende
onvoldoende
totaal
1e klas
12
16
28
2e klas
8
14
22
3e klas
4
26
30
totaal
24
56
80
Daaruit zie je bijvoorbeeld direct dat 16 van
de 28 eersteklassers een onvoldoende had, en ook dat 14 van de 56 voldoendes
uit de tweede klas komt.
Om groepen uit zo'n kruistabel met elkaar
te vergelijken wordt meestal gebruik gemaakt van de
phi-coëfficiënt (zie daar)