HAVO WB, 2024 - II | ||
Wortelgrafiek en parabool. | |||
De functies f
en g worden gegeven door f(x) = √(2x +
6) en g(x) = x2
+ 6x + 9 . De grafiek van f heeft een randpunt en de grafiek van g heeft een top. |
|||
4p. | 1. | Onderzoek op exacte wijze of deze top hetzelfde punt is als dat randpunt. | |
De lijn k met vergelijking y = 4 snijdt de grafiek van g in de punten A en B, waarbij B rechts ligt van A. De lijn k snijdt de grafiek van f in het punt C. Zie de figuur. | |||
|
|||
5p. | 2. | Bereken exact de afstand BC. | |
De lijn l
raakt de grafiek van f in het punt met x-coördinaat 15.
De lijn m met vergelijking 6x + y = -27 raakt de grafiek van g. |
|||
5p. | 3. | Bewijs dat l en m loodrecht op elkaar staan. | |
Zonsopkomst en zonsondergang | |||
Voor elke dag
van het jaar is te bepalen hoe laat de zon opkomt en hoe laat de zon
ondergaat. Op elke dag van het jaar 2015 is volgens de lokale
zomertijd bepaald hoe laat de zon in de Australische stad Sidney
opkomt. De 365 meetpunten zijn in een assenstelsel getekend. Ze
liggen bij benadering op een sinusoïde. In onderstaande figuur is
deze sinusoïde getekend; een deel daarvan is dun getekend. Onder het dun getekende deel is de grafiek getekend volgens de tijdstippen van zonsopkomst volgens de wintertijd. De zonsopkomst volgens de wintertijd is 1 uur eerder dan volgens de zomertijd. |
|||
|
|||
Het laagste
punt van de grafiek van de zomertijd is (341; 5,62). Dit betekent
dus dat de zon op dagnummer 341 volgens de zomertijd het vroegst
opkomt. Dat is op tijdstip 5,62 (dus 5 uur en 37 min). Het hoogste
punt van het dun getekende deel van de grafiek van de zomertijd
bevindt zich op hoogte 8,00. De grafiek van de wintertijd is te benaderen met een formule van de vorm: |
|||
S(t) = p + q sin(2p/365(t - r)) |
|||
Hierin is S het tijdstip van zonsopkomst en t het dagnummer met t = 1 op 1 januari. Door gebruik te maken van de grafiek van de zomertijd kunnen mogelijke waarden voor p, q en r worden berekend. | |||
4p. | 4. | Bereken mogelijke waarden voor p, q en r van S(t ). Geef je eindantwoorden in twee decimalen. | |
Voor een plaats in Nederland zijn op dezelfde manier als voor Sydney volgens de lokale zomertijd de tijdstippen van zonsopkomst bepaald. Ook zijn de tijdstippen van zonsondergang volgens de zomertijd bepaald. De grafieken waarop de meetpunten liggen, zijn in de volgende figuur weergegeven. | |||
|
|||
Bij de grafiek
van de zonsopkomst hoort de formule: P(t) = 7,57 + 2,27sin(2p/365(t - 270,9)) met 1 ≤ t ≤ 365 en bij de grafiek van de zonsondergang hoort de formule: N(t) = 19,78 + 2,33sin(2p/365(t - 74,07)) met 1 ≤ t ≤ 365 Hierin is P het tijdstip van zonsopkomst en N het tijdstip van zonsondergang. Opnieuw is t het dagnummer met t =1 op 1 januari. Voor t kunnen dus alleen gehele waarden worden ingevuld. Voor elke dag kan de tijd tussen zonsopkomst en zonsondergang worden bepaald. De langste dag is de dag waarop deze tijd zo groot mogelijk is. |
|||
4p. | 5. | Bereken de tijd tussen zonsopkomst en zonsondergang op de langste dag. Geef je eindantwoord in een geheel aantal uren en minuten. | |
Door het snijpunt. | |||
De functie
f wordt gegeven door f(x) =
1/4x(x
- 2)(x + 6) De grafiek van f snijdt de x-as in de punten A(-6, 0), O(0, 0) en B(2, 0). Het punt C is het midden van lijnstuk AO. Het punt P ligt recht boven C op de grafiek van f. Zie de figuur. |
|||
|
|||
De raaklijn aan de grafiek van f in P gaat door B. | |||
7p. | 6. | Bewijs dit. | |
Borstcrawl. | |||
Bij het zwemmen van de borstcrawl is er een foto verband tussen de handkracht waarmee de handen van de zwemmer tegen het water duwen en de zwemsnelheid. Zie de foto en de figuur. Het verband tussen de handkracht F en de zwemsnelheid v kan worden benaderd door de formule: |
|
||
F = 500 · A · C · v2 |
|||
Hierin geldt: | |||
- | F is de handkracht in newton (N); |
|
|
- | v is de zwemsnelheid in meters per seconde (m/s); | ||
- | A is de oppervlakte van het vooraanzicht van de zwemmer in m2 gedurende een zwemslag; A wordt frontaal oppervlak genoemd; | ||
- | C is een positieve constante die afhankelijk is van de zwemtechniek van de zwemmer. | ||
Tijdens
een zwemwedstrijd over 100 m zwemt Ian een persoonlijk
record. Tijdens elke zwemslag is zijn handkracht 105 N en
zijn frontaal oppervlak is 0,2 m2. Zijn waarde
van C is 0,35. Samy wil bij een toekomstige
zwemwedstrijd over 100 m 0,5 seconden sneller zwemmen dan de
snelste tijd van Ian. Om dit te bereiken, gaat hij extra op
handkracht trainen. Het frontaal oppervlak van Samy is 0,21
m2. Zijn waarde van C is 0,33. In dit model nemen we aan dat Samy's waarden voor A en C gelijk blijven. Verder nemen we aan dat beide zwemmers met constante snelheid zwemmen. |
|||
6p. | 7. | Bereken de handkracht die Samy nodig heeft om 0,5 seconden sneller te zwemmen dan de snelste tijd van Ian. Geef je eindantwoord als geheel getal. | |
Van twee zwemmers is 10 keer de handkracht gemeten bij verschillende snelheden. De techniek van de ene zwemmer is beter dan die van de andere zwemmer. Het frontaal oppervlak tijdens een zwemslag is voor beide zwemmers 0,2 m2. In de volgende figuur zijn de meetresultaten weergegeven in een assenstelsel, waarbij v2 is uitgezet tegen F. Voor beide zwemmers is een lijn getekend die de meetresultaten benadert. Bij elke lijn hoort een andere constante waarde van C, passend bij de zwemtechniek van de zwemmer. | |||
|
|||
3p. | 8. | Bereken met behulp van deze figuur de waarde van C van de zwemmer met de betere techniek. Geef hierbij aan welke lijn je hebt gebruikt en licht deze keuze toe. Geef je eindantwoord in twee decimalen. | |
Twee logaritmische functies | |||
Voor x > 0 wordt de functie f gegeven door
f(x) = log(x). Voor x > -10 wordt de functie g gegeven door g(x) = 2 - log(x + 10). De grafieken van f en g snijden elkaar in het punt A. Zie onderstaande figuur. |
|||
|
|||
6p. | 9. | Bereken exact de oplossing van de ongelijkheid f(x) < g(x). | |
De grafiek van g ontstaat uit de grafiek van f door een serie transformaties. Hiervoor zijn verschillende mogelijkheden. | |||
4p. | 10. | Geef één zo'n serie transformaties en geef daarbij aan in welke volgorde ze worden toegepast. | |
De grafiek van g snijdt de y-as in het punt B en snijdt de x-as in het punt C. De lijn l gaat door B en C. Lijn l snijdt de grafiek van f in het punt D. Zie de volgende figuur. | |||
|
|||
6p. | 11. | Bereken de coördinaten van D. Geef de coördinaten in je eindantwoord in twee decimalen. | |
Op de grafiek van f wordt een willekeurig punt S gekozen. Punt T, met een x-coördinaat die 7 keer zo groot is als de x-coördinaat van S, ligt ook op de grafiek van f. In onderstaande figuur is de grafiek van f weergegeven met een mogelijke positie van S en van T. | |||
|
|||
In
S en T kan met behulp van de
grafische rekenmachine de helling worden bepaald. Voor elke keuze van S is de uitkomst van de breuk helling in T/helling in S hetzelfde . |
|||
3p. | 12. | Bereken deze uitkomst. Geef je eindantwoord in twee decimalen. | |
Rondom exponentiële grafieken. | |||
De functie f
wordt gegeven door f(x) = 2x De functie g wordt gegeven door g(x) = (Ö2)x² - x De grafieken van f en g snijden elkaar in de punten A(0,1) en B(3, 8) . In de volgende figuur zijn de grafieken van f en g en de punten A en B weergegeven. |
|||
|
|||
De punten A en B zijn de enige snijpunten van de grafieken van f en g. | |||
3p. | 13. | Bewijs dit. | |
In onderstaande
figuur zijn opnieuw de grafieken van f en g met hun
snijpunten A en B weergegeven. Ook zijn twee cirkels
c1 en c2 weergegeven. Het lijnstuk AB is een middellijn van c1 . Cirkel c2 heeft hetzelfde middelpunt als c1 . De oppervlakte van c2 is drie keer zo groot als de oppervlakte van c1 . |
|||
|
|||
5p. | 14. | Stel op exacte wijze een vergelijking op van cirkel c2 . | |
UITWERKING | |
Het officiële (maar soms beknoptere) correctievoorschrift kun je HIER vinden. Vooral handig voor de onderverdeling van de punten. | |
1. | f(x) = √(2x +
6) randpunt als 2x + 6 = 0 x = -3 y = 0 dus randpunt (-3, 0) g(x) = x2 + 6x + 9 top bij x = -b/2a = -6/2 = -3 y = (-3)2 + 6 · -3 + 9 = 0 dus top (-3, 0) Ze zijn hetzelfde. |
2. | √(2x +
6) = 4 2x + 6 = 16 x = 5 dus C = (5, 4) x2 + 6x + 9 = 4 x2 + 6x + 5 = 0 (x + 5)(x + 1) = 0 x= -5 ∨ x = -1 B = (-1. 4) De afstand BC is dan 6 |
3. | f(x) = √(2x +
6) = (2x + 6)0,5 f '(x) = 0,5(2x + 6)-0,5 · 2 f '(15) = 0,5(30 + 6)-0,5 · 2 = 1/6 De raaklijn heeft helling 1/6. m: 6x + y = -27 y = -27 - 6x dus m heeft helling -6. -6 · 1/6 = -1 dus ze staan loodrecht op elkaar. |
4. |
laagste (341; 5,62). hoogste y = 8 evenwichtslijn is dan (8 + 5.62)/2 = 6,81 maar de grafiek van de wintertijd heeft de evenwichtslijn 1 lager, dus p = 5,81 amplitude is 6,81 - 5,62 = 1,19 = q beginpunt is een kwartperiode rechts van het minimum, dus bij t = 341 + 0,25 · 365 = 432,25 = r |
5. | Y1 = 7,57 + 2,27sin(2p/365(t
- 270,9)) Y2 = 19,78 + 2,33sin(2p/365(t - 74,07)) Y3 = Y2 - Y1 calc - maximum van Y3 geeft (gehele X) X = t = 172 en de lengte is Y = 16,7749.... Dat is 16 uur en 46 minuten. |
6. | f(x) =
1/4x(x
- 2)(x + 6) = 0 x = 0 ∨ x - 2 = 0 ∨ x + 6 = 0 x = 0 ∨ x = 2 ∨ x =- 6 A = (-6, 0) dus C = (-3, 0) B= (2, 0) f(x) = 1/4x(x - 2)(x + 6) = 1/4x(x2 + 4x - 12) = 1/4x3 + x2 - 3x f '(x) = 3/4x2 + 2x - 3 f '(-3) = -2,25 De raaklijn is y = -2,25x + b en gaat door (-3, 11.25) 11.25 = -2,25 · -3 + b geeft b = 4,5 De raaklijn is y = -2,25x + 4,5 0 = -2,25x + 4,5 x = 2 Dat is inderdaad punt B |
7. | voor
Ian geldt 105 = 500 · 0,2
· 0,35
· v2 105 = 35v2 v2 = 3 v = 1,732... Ian doet er
100/1,732... = 57,735.... seconden over. |
8. | De
snelste zwemmer heeft de hoogste v2 dus dat zijn de
kruisjes. Kies een punt van die lijn, bijv, (40, 1.2) invullen: 40 = 0,2 · 500 · 1,2 · C Dat geeft C = 0,33 |
9. | log(x)
= 2 - log(x + 10) log(x) + log(x + 10) = 2 log(x(x + 10)) = 2 x(x + 10) = 102 x2 + 10x - 100 = 0 ABC: x = (-10 ± Ö500)/2 De juiste oplossing is de positieve, dus x= -5 + 0,5Ö500 Lees af uit de grafiek: f < g voor 0 < x < -5 + 0,5Ö500 |
10. | log(x) translatie 10 naar links: log(x + 10 spiegelen in de x-as: -log(x + 10) translatie 2 omhoog: 2 - log(x + 10). |
11. | GR: Y1 = 2 - log(x + 10) calc - zero geeft x = 90 dus C = (90, 0) value x = 0 geeft y = 1 dus B = (0, 1) de rc van BC is (1 - 0)/(0 - 90) = -1/90 BC is de lijn y = -1/90x + 1 Y2 = -1/90x + 1 Y3 = log(x) calc - intersect geeft x = 8,12 en y = 0,91 dus D = (8.12, 0.91) |
12. | Y1 =
log(x) je berekent de helling met calc - dy/dx neem bijv. calc - dy/dx met X = 1 dat geeft helling 0,434... calc - d/ydx met X = 7 dat geeft helling 0,062... 0,062.../0,434... = 0,14 |
13. | 2x
= (Ö2)x²
- x 2x = (20,5)x² - x 2x = 20,5x² - 0,5x x = 0,5x2 - 0,5x 0,5x2 - 1,5x = 0 0,5x(x - 3) = 0 x = 0 ∨ x = 3 Het zijn inderdaad de enige twee oplossingen. |
14. | A(0,1)
en B(3, 8) is de middellijn. Het middelpunt is dan M = (1.5, 4.5) het gemiddelde van de coördinaten, De straal is de de afstand MA en dat is Ö(1,52 + 3,52) = Ö14,5 omdat de oppervlakte van een cirkel gelijk is aan pr2 moet de straal van c2 Ö3 keer zo groot zijn als de straal van c1 De straal van c2 is dus Ö14,5 · Ö3 = Ö43,5 De vergelijking van c2 is dan (x - 1.5)2 + (y - 4.5)2 = 43,5 |
15. | Voor
elke positie S geldt: OS2 = 92 + (20 - x)2 waarbij het schip x km heeft gevaren. bij 11 km is dan 112 = 92 - (20 - x)2 40 = (20 - x)2 20 - x = Ö40 x = 20 - Ö40 Dat is ongeveer 14 km varen |
16. | De
hoek bij A is 38 sinusregel: 14/(sin(65 + 52) = BT/sin(38) Dat geeft BT = 9,67.... Noem de afstand tot de kust d, dan geldt: cos(65) = d/BT d = 9,67...· cos(65) = 4,1 km. |