VWO WB, 2001 - I | ||
OPGAVE 1. | |||
10p. | 1. | Onderzoek f en teken de grafiek van f. | |
De lijn x = p snijdt de horizontale asymptoot in het punt A en de grafiek van f in het punt B. | |||
6p. | 2. | Bereken p in het geval dat AB = 11/2. | |
V is het vlakdeel, ingesloten door de grafiek van f, de lijnen x = -4 en x = -1 en de x-as. | |||
7p. | 3. | Bereken de oppervlakte van V. | |
De lijn l door het punt (0,1) raakt de grafiek van f | |||
6p. | 4. | Stel een vergelijking op van l | |
OPGAVE 2. | ||||
Met domein [0,
p] is voor elke a
∈ R een functie fa
gegeven door: fa (x) = cosx + asin2x In de figuur hiernaast is voor enkele waarden van a de grafiek van fa getekend. |
|
|||
6p. | 5. | Bereken de x-coördinaat van het snijpunt van f2/3 met de x-as. | ||
Voor a > 0 is Va het vlakdeel ingesloten door de grafieken van fa en f-a | ||||
6p. | 6. | Bereken a in het geval dat de oppervlakte van Va gelijk is aan 6π. | ||
7p. | 7. | Bereken voor welke waarden van a de functie fa alleen maar randextremen heeft. | ||
OPGAVE 3. | ||||
Van het lichaam dat
hiernaast is afgebeeld is gegeven: vlak ADFE staat loodrecht op vlak ABCD vierhoek ADFE is een rechthoek AD // BC en AD = 9 AB = CD = 5, BC = 3 en AE = 3 |
|
|||
8p. | 8 | Bereken de inhoud van het lichaam | ||
Punt P ligt op ribbe EF | ||||
7p. | 9. | Bereken PF in het geval dat PB + PD minimaal is. | ||
Het vlak ABCD draait om AD naar boven, totdat lijnstuk BC in het vlak ADFE ligt. Hierbij beschrijft het lijnstuk BC een kwart cilinder. | ||||
7p. | 10. | Bereken de maximale afstand van een punt op deze kwart cilinder tot het vlak EBCF. | ||
OPGAVE 4. | ||||
De kromme K is
gegeven door: x(t) = t2 - 2t
en y(t) = ln│t│
Hiernaast is kromme K getekend. |
|
|||
6p. | 11. | Bereken de hoeken die K maakt met de x-as in de punten A en B. Geef de antwoorden in graden nauwkeurig. | ||
V is het vlakdeel ingesloten door K en de coördinaatassen. V is in de figuur aangegeven. V wordt gewenteld om de y-as. | ||||
8p. | 12. | Bereken de inhoud van het omwentelingslichaam dat zo ontstaat | ||
Het punt M(a,
ln√a) ligt op de kromme
y = ln√x. De lijn door M evenwijdig aan de x-as snijdt K in de punten P en Q. De lijn door M evenwijdig aan de y-as snijdt K in de punten R en S. Zie de figuur hiernaast. |
|
|||
6p. | 13. | Bewijs dat M zowel het midden is van lijnstuk PQ als het midden van lijnstuk RS. | ||
UITWERKING | |
1. | |
2. | |
3. | |
4. | |
5. | |
6. | |
7. | |
8. | |
9. | |
10. | |
11. | |
12. | |
13. | |
14. | |
15. | |
16. | |
17. | |
18. | |
19. | |
20. | |
21. | |
22. | |
23. | |