Vraag 1:
"Hoe groot is de grote badkuip?" |
|
|
Zet op de verticale as de hoeveelheid water en op de
horizontale as de tijd. Dat geeft voor de badkuipen de figuur
hiernaast.
Omdat de grote slang 3 keer zoveel water geeft als de kleine,
geldt AC = 3AB.
Stel AB = x dan is AC = 3x
Maar dan is ook EF = 3x want bij wisselen was de kleine
kuip half vol.
Maar dan is DG = 3 • 3x = 9x want die slang gaat
drie keer zo hard.
HG = x + 9x = 10x
De kleine kuip is 6x en de grote 10x
De grote is dus 10/6
keer zo groot als de kleine.
Als de kleine 120 liter is, dan is de grote dus
200 liter.
|
|
|
|
Vraag 2:
"Wanneer zijn ze even vol?" |
|
|
OBML is een parallellogram.
Stel OA = KL = t.
Omdat MKL en FNL gelijkvormig zijn geldt
1 - 2t = 2t
Daaruit volgt t = 0,25
De kuipen zijn even vol na 1/2
uur |
|
|
|
|
|