Terug naar de oppervlakte. Als punt P beweegt over een
hoek dq, dan levert dat voor de
totale oppervlakte een klein driehoekje op met oppervlakte dA = 1/2
• r • (r dq)
(als dq maar klein genoeg is,
is de oppervlakte van het gele stukkie te verwaarlozen tov het rode).
Op deze manier laten we punt P van B naar A lopen (q
van 0 naar f). Dan vinden we samen de
oppervlakte van het felrode deel hieronder (de ezel zit vast in E)
|
|
Die oppervlakte vinden we door te integreren:
Daar moeten we de lichtrode driehoek nog bij optellen en dan het
cirkeldeel MEB weer van aftrekken.
De oppervlakte van de lichtrode driehoek is 1/2 • r • R
Voor hoek EMA geldt tan EMA = r/R dus EMA =
arctan(r/R)
Als we beseffen dat bg EB = r dan zien we dat
hoek EMB = r/R
dus de oppervlakte van de cirkelboog is (p • R2 • r
) /( 2pR) = Rr/2
= 1/2 • r • R |
Wat blijkt: de oppervlakte van de lichtrode driehoek is gelijk aan
de oppervlakte van het cirkelsegment.
verder is f = EMB
- EMA = r/R
- arctan(r/R)
En daar hebben we dan eindelijk de oppervlakte:
|
|
|
Invullen van R = 1 en r = 1,4 geeft
A = 0,239858...
De oppervlakte waar de ezel kan grazen is een halve cirkel plus twee
zulke stukjes:
Atot = 0,5
• p • 1,42 + 2 • 0,2398... =
3,558478... |
|
|