Het is duidelijk dat de ontmoetingsplaats ergens tussen het eerste en het laatste huis moet liggen.
Bekijk alleen het eerste en het laatste huis:
Waar de ontmoetingsplaats ook is, de totale afstand die door de twee jongens samen wordt gelopen is altijd hetzelfde (namelijk gelijk aan de afstand tussen het eerste en laatste huis). Dus voor deze twee jongens doet het er verder niet toe.
Laten we ons concentreren op de rest van de jongens.
Het is weer duidelijk dat, wat hen betreft de ontmoetingsplaats ergens tussen hun huizen in moet liggen.
Laten we weer het eerste en laatste huis bekijken (dus het op één na eerste en op één na laatste van de oorspronkelijke huizen):
Het zal duidelijk zijn: weer geldt het zelfde argument: het doet er voor deze twee jongens niet toe!

En zo kunnen we alsmaar doorredeneren!


Conclusie:  De ontmoetingsplaats moet bij een oneven aantal huizen het middelste huis zijn, en bij een even aantal huizen ergens willekeurig tussen beide middelste huizen in liggen.