Het volgende is hier een toepassing
van: |
|
|
4.
Een
toren op een speelveld |
|
|
Op een rechthoekig speelbord staat
linksonder een toren. Twee spelers mogen om de beurt de toren
verplaatsen volgens de regels van het schaakspel. Maar de toren
mag een veld dat hij eerder bezocht heeft nooit wéér bezoeken
("bezoeken" is erop landen). Wie geen zet meer
kan doen heeft verloren.
Wie gaat er winnen?
Hangt dat af van de afmetingen van het bord?
|
|
|
|
|
|
5.
Springende
Kinderen. |
|
|
35 schoolkinderen staan in een
grote rechthoek op het schoolplein. De rechthoek is 5 bij 7
tegels.
Op elke tegel staat een kind. Op een teken van de juf springt
elk kind naar een aangrenzende tegel (tegels zijn aangrenzend
als ze een zijde gemeenschappelijk hebben).
Kunnen ze zó springen dat na afloop weer op elke tegel
precies één kind staat? |
|
|
6.
Doorlopende
route |
|
Is er een doorlopende route binnen
deze blauwe figuur die precies één keer door alle stippen
gaat, en alleen stippen horizontaal of verticaal met elkaar
verbindt?
(de route mag dus niet door het midden gaan!) |
|
|
|
7. Een rechthoek
verdelen. |
|
|
Een grote rechthoek wordt verdeeld
in allemaal kleinere rechthoeken. Elk van die kleinere
rechthoeken heeft minstens één van beide afmetingen (lengte of
breedte) een geheel getal (de pijlen in de figuur, maar dat is
slechts een voorbeeld....)
Bewijs dat van de grote rechthoek dan
ook altijd óf lengte óf breedte geheel is.
|
|
|
|
|
8.
Een vaas met knikkers. |
|
|
In een vaas zitten 53 zwarte en 53
witte knikkers. Iemand haalt er steeds twee knikkers tegelijk
uit.
Als beide knikkers dezelfde kleur hebben doet hij een zwarte
knikker terug in de vaas (hij heeft een reserve-voorraadje
zwarte knikkers)
Als de knikkers verschillend van kleur zijn doet hij een witte
knikker terug in de vaas.
Het experiment stopt als en nog maar één knikker in de vaas
zit.
Hoe groot is de kans dat de laatste knikker in de vaas
wit is? |
|
|
|
|
9.
Haasje over. |
|
|
|
Kun je door haasje over (horizontaal,
verticaal of diagonaal) de gele counters op het bord hiernaast
van de rode naar de groene helft overbrengen? |
|
|
|
10.
Een munt in drie fonteinen. |
|
|
Drie cirkelvormige fonteinen
overlappen elkaar zoals in de figuur hiernaast. In elk van de
zeven gebieden die daardoor zijn ontstaan wordt een munt gelegd
met KOP boven.
Je mag nu zo vaak als je maar wilt één van deze twee dingen gaan
doen:
I. Draai alle munten in een fontein (cirkel)
om.
II. Leg in één fontein alle munten weer met KOP naar
boven.
|
|
|
|
De opdracht is: kun je de
situatie hiernaast maken?
De middelste munt ligt met MUNT omhoog, de rest met KOP.
Toon aan dat het ONMOGELIJK is om deze situatie te krijgen!!! |
|
|
|
11.
100 sprinkhanen op een driehoekig bord.
Een driehoekig bord is door lijnen
evenwijdig aan de randen verdeeld in honderd driehoekige velden.
In het begin staat op elk veld een sprinkhaan.
De sprinkhanen springen elke keer tegelijk naar een aangrenzend
veld. Meerdere sprinkhanen op één veld mag.
Toon aan dat er na 9 zulke sprongen minstens 10 velden leeg
zijn. |
|
|
|
|