Omdat we de afgeleide van ex kennen (dat is immers
weer ex) kunnen we nu de afgeleide van ln(x)
bepalen. Dat gaat als volgt.
Eerst gaan we kijken wat er met de afgeleide van een functie gebeurt als
deze wordt gespiegeld in de lijn y = x.
De rode grafiek in de linkerfiguur
wordt gespiegeld in de lijn y = x. De twee blauwe lijnen
zijn de raaklijnen in de punten R (die elkaars spiegelbeeld in y
= x zijn). In de rechterfiguur zie je die twee raaklijnen
nogmaals.
De bovenste raaklijn heeft helling
Δy/Δx
= groen/paars
en de onderste heeft helling
Δy/Δx
= paars/groen
Aan de lengte en kleur van die lijnstukjes zie je dat die twee
precies elkaars omgekeerde zijn;
Bij
spiegelen in y = x wordt de helling het omgekeerde
Dat gaan we nu gebruiken om de
helling van lnx te bepalen, want we weten dat lnx = elogx
en dat is de inverse van ex dus die grafieken
zijn elkaars gespiegelde in y = x.
Hiernaast staan beide grafieken getekend.
Het punt (p, ep) ligt op de grafiek
van ex dus de helling in dat punt is de
afgeleide van ex en dat is weer ex
. Die helling bij x = p is dus ep .
Maar volgens de stelling hierboven heeft de grafiek van ln(x) in
het punt (ep, p) dan de omgekeerde
helling, dus helling 1/ep. Dus elk punt waar x = epheeft helling 1/ep
en dat is 1/x Conclusie:
Wacht... Dat kan Sneller!
Het bewijs van die afgeleide met
dat gedoe van die grafieken hierboven kan ook algebraïsch in één regel.
Kijk maar: elnx = x dus de afgeleides
zijn ook gelijk: (elnx)' =
elnx • (lnx)' = 1 dus dan is
(lnx)' = 1/elnx
= 1/x. q.e.d.
1.
Geef de afgeleide van de volgende
functies:
a.
f(x) = 6x + 4lnx
d.
f(x) = x • ln(x)
g. f(x) = (lnx)2
b.
f(x) = 3ln(2x + 4)
e.
f(x) = (1 + lnx)/x
h. f(x) = 6 - ln(x2)
c.
f(x) = x3 + 3 -
2lnx
f.
f(x) = (3 + lnx)4
i. f(x) = ln(lnx)
2.
Gegeven is de functie:
Een lijn door de oorsprong raakt de
grafiek van f(x). Bereken de exacte waarde van de
coördinaten van het raakpunt.
(1/(e√e)
, e√e)
3.
Gegeven zijn de functies:
Geef een vergelijking van de
verzameling van punten op de grafieken van fp
waarin de raaklijn horizontaal loopt.
y = -1/x
4.
De afgeleide van f(x) = xx
is lastig te bepalen, maar als je je bedenkt dat a hetzelfde is als elna dan
geeft dat mogelijkheden.......
a.
Toon aan dat geldt xx
= exlnx
b.
Toon met deze formule aan dat voor de
afgeleide van xx geldt f '
= xx • (1 + lnx).
5.
a.
Neem k = 1.
Bereken exact de coördinaten van de top van de grafiek van f1
(e, 1/e)
Voor elke waarde van k ≠
0 heeft de grafiek van fk één top.
De top van de grafiek van f1 ligt op een
kromme met vergelijking y = 1/x
b.
Bewijs dat voor elke waarde van k
≠
0 de top van de grafiek van fk op de kromme y
= 1/x ligt.
De waarde van k wordt zodanig
gekozen dat de grafiek van fk de lijn y
= 1 snijdt in de punten A en B. De lengte van AB hangt af van de
keuze van k.
c.
Onderzoek wat de kleinste gehele waarde van k
is, waarvoor de lengte van AB groter is dan 1. Licht je antwoord
toe.
k = 4
d.
Wat is de exacte waarde van k
waarvoor AB = 1?
e(1/(e -1)) •
(e - 1)
6.
Gegeven zijn de functies f(x)
= ln(2 - x) en g(x) = 1 + lnx. De lijn y =p snijdt de grafiek van f
in punt A en de grafiek van g in punt B.
De raaklijnen aan de grafieken in A en in B hebben
richtingscoëfficiënten a en b Toon aan dat de verhouding tussen a en b
constant is.
7.
Voor welke waarden van p raakt
de grafiek van f(x) = (1 - x)/(x
- 2) aan de grafiek van g(x) = p
+ lnx ?
0 en -1,5- ln4
8.
Daarin is a > 0
D is de driehoek die is ingesloten
door de x-as, de y-as en de raaklijn aan de
grafiek van f in het punt (1,0)
Bereken voor welke waarde(n) van a de oppervlakte van D
kleiner is dan 2.
0 < a < 4
9.
a.
Bereken algebraïsch de
coördinaten van de extremen van de grafiek van f
(1,0) en (e2, 4/e2)
b.
De raaklijn in x = e3
aan de grafiek van f snijdt de x-as in punt P en
de y-as in punt Q.
Bereken de oppervlakte van driehoek OPQ
24
10.
a.
b.
Gegeven zijn de functies fp(x)
= 2x - px
Gebruik het resultaat van vraag a) om algebraïsch te berekenen
voor welke waarde van p de grafiek van fpde x-as raakt.
p = eln2
11.
Gegeven
zijn de functiesfa(x)
= a • lnx De grafieken van deze functies zijn te verkrijgen door de grafiek
van y = lnx te vermenigvuldigen met factor a ten
opzichte van de x-as.
a.
Voor welke a
raakt de lijn y = x de grafiek van fa(x)?
a = e
b.
De grafieken van f2(x)
en g(x) = ln(x + 6) snijden elkaar.
Bereken in welk punt en onder welke hoek dat gebeurt.
(3, 2ln3)27,35º
12.
Gegeven is de functie f
(x) = ln2x + 2lnx - 2
a.
Stel een vergelijking op van de
buigraaklijn van de grafiek.
y = 2x - 4
b.
Er zijn twee lijnen vanuit O die de
grafiek van f raken. Stel van elk van deze lijnen een
vergelijking op.
y = 6/e2
• x
y = -2e2x
13.
Gegeven
is de functief(x)
= x/lnx. Geef
de vergelijking van de buigraaklijn.
y = 1/4x
-1/4e2
14.
Gegeven
zijn de functies f(x) = xlnx en
g(x) = x - 3
De lijn x = p snijdt de grafiek van f
in punt P en de grafiek van g in punt Q
Bereken de minimale lengte van lijnstuk PQ.
2
De
afgeleide van f(x) = glogx
Nou we de afgeleide van lnx eenmaal kennen is dit
een makkie. We gebruiken de formule voor het veranderen van grondtal
van een logaritme:
Neem in deze formule p = e, en je krijgt:
Die 1/lngis
een constante, dus dat geeft voor de afgeleide: 1/lng
• 1/x = 1/(xlng)
Conclusie:
15.
Geef de afgeleide van de volgende
functies:
a.
f(x) = 2logx
c.
f(x) = 5x - 5logx
e. f(x) = 4log(x)
+ 4log(2x)
b.
f(x) = 3log(3x)
d.
f(x) = 4log(Ö
a.
Bereken de lengte van een 7 maanden
oude baby.
66,9 cm
b.
Met welke snelheid groeit een baby van
6 maanden oud?
1,6 cm/maand
c.
Op welk moment groeit een baby met een
snelheid van 2,0 cm per maand?
3,3 maand
17.
Het kenmerk van een "rage"
is dat er van een bepaald artikel in korte tijd erg veel wordt
verkocht, en dat daarna de belangstelling ervoor weer snel
verdwijnt. Een wiskundig model voor een rage ziet er vaak uit
als:
N(t)
= alog(t + b) - ct
Daarin zijn a, b en c
positieve constanten. N is het aantal verkochte artikelen (in
tientallen), en t is de tijd in dagen.
a.
Als er 80 artikelen worden verkocht op
t = 0 dan moet gelden a8 = b
.
Toon dat aan.
Voor een bepaald artikel geldt a
= 1,1 en b = 2 en c = 1,2
b.
Bereken algebraïsch hoeveel artikelen
er tijdens deze rage maximaal verkocht worden.
146 á 147
c.
Onderzoek voor deze rage na hoeveel
dagen het aantal verkochte artikelen weer op het oorspronkelijke
niveau is teruggekeerd.
21 á 22
18.
Dankzij een campagne voor
"meer bewegen" neemt het aantal abonnementen op een sportschool
in een stad snel toe. Bij benadering geldt de formule:
A(x) = 50 • 2log(x2 + 6)
Daarin is A het aantal abonnementen en x de tijd in dagen
met x = 0 op het moment dat de campagne begint.
a.
Wanneer zullen er voor het eerst meer dan 400 abonnementen
zijn?
t = 16
b.
Met welke snelheid (abonnementen per dag) verandert het aantal
op x = 10?
13,61
c.
Op tijdstip groeit het aantal abonnementen
het snelst?
t = 2,45
19.
Een bergbeklimmer gaat
een berg aan de steile zijde beklimmen om daarna langs de
vlakkere zijde weer naar beneden te wandelen.
De vorm van de berg is ongeveer gelijk aan de functie:
h(x)
= 1500 • log(5x + 1) - 100x
Hoe hoog is de berg? Geef een algebraïsche berekening.