|
|||||
De stellingen van Appollonius en Stewart. | |||||
Van een driehoek ABC
is punt M het midden van AB. De zwaartelijn CM heeft lengte
z, en AM = MB = m Dan zegt de stelling van Appollonius: |
|||||
|
|||||
Het bewijs is vrij eenvoudig: | |||||
Teken de hoogtelijn
CP zoals hiernaast, en noem MP = x. En nu gewoon drie keer Pythagoras: in APC: (m - x)2 + h2 = b2 in BPC: (m + x)2 + h2 = a2 in PMC: x2 + h2 = z2 a2 + b2 = (m - x)2 + h2 + (m + x)2 + h2 (de eerste en de tweede) = m2 - 2mx + x2 + h2 + m2 + 2mx + x2 + h2 = 2m2 + 2x2 + 2h2 = 2(m2 + x2 + h2) = 2(m2 + z2) (de derde) |
|||||
■ | |||||
Appollonius voor gevorderden: Stewart! | |||||
Wat gebeurt er als
die M nou niet per se het midden van AB is, maar een willekeurig
punt P dat AB verdeelt in twee stukken AP = p en BP =
q ? (omdat CP geen zwaartelijn meer is noemen we die maar even x) Een algemener geval van de stelling van Appollonius dus. Dan geldt de stelling van Stewart: |
|||||
|
|||||
(merk
nog even op: als p = q = m, en dus c
= 2m, en x = z dan staat er
2mz2 = ma2 + mb2 - 2m3 en als je alles door m deelt dan verschijnt daar Appollonius weer) |
|||||
Het bewijs is ook goed te doen, als je de cosinusregel maar kent: | |||||
in driehoek APC:
x2 = b2 + p2 - 2bp
• cos(PAC) in driehoek ABC: a2 = b2 + c2 - 2bc • cos(BAC) Die cosinus in beiden is dezelfde dus die gaan we weghalen. Vermenigvuldig de eerste met c en de tweede met p: x2c = b2c + p2c - 2bpc cos(hoek) a2p = b2p + c2p - 2bpc cos(hoek) Trek ze van elkaar af: x2c - a2p = b2c - b2p + p2c - c2p x2c - a2p = b2(c - p) + pc(p - c) (die c - p is gelijk aan q, dus laten we die p - c ook omdraaien) x2c - a2p = b2(c - p) - pc(c - p) x2 - a2p = b2q - pcq En nu gewoon nog even die a2p naar de andere kant en Voilà: je hebt de stelling van Stewart. |
|||||
■ | |||||
Oké..... En kún je er ook nog iets mee? | |||||
1. de lengte van een zwaartelijn. | |||||
Als P het midden van
AB is (Hallo Appollonius!!) dan geeft deze stelling: z2c = ½ca2 + ½cb2 - ¼c3 z2 = ½a2 + ½b2 - ¼c2 Wacht, da's toch wel verdomd makkelijk! Laten we er daarom maar een kadertje omheen zetten: |
|||||
|
|||||
|
|||||
Zo zie je direct dat de zwaartelijn hiernaast
lengte z heeft waarvoor geldt: z2 = ½ • 92 + ½ • 122 - ¼ • 102 = 62½ Dus z = √62½ = 7,9056..... Geef maar toe..... Dat zou jij zomaar niet zo snel kunnen! |
|||||
2. de lengte van een bissectrice. | |||||
Als je de bissectrice tekent, dan
zijn die hoeken daar bovenin gelijk. Maar wacht even... de bissectricestelling zegt dat p : q = b : a Dus is ap = bq .......(1) (meer daarover kun je in deze les over de stelling van Ceva lezen bij onderdeel 2). Noem het vraagteken x, dan levert Stewart: x2(p + q) = pa2 + qb2 - (p + q) • pq gebruik nu (1): x2(p + q) = bqa + apb - (p + q) • pq x2(p + q) = ba(q + p) - (p + q) • pq (delen door p + q) x2 = ba - pq Vooruit, een kadertje maar weer: |
|
||||
|
|||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |