|
|
De stelling van Ceva |
©
h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |
|
|
|
|
|
Dit is echt een geweldige
stelling!!
Vooral omdat je er zoveel verschillende dingen in driehoeken mee kunt
bewijzen.
Laten we daarom snel beginnen....
Lijnen in een driehoek die van een hoekpunt naar de overstaande zijde
lopen heten transversalen. |
|
|
|
|
Teken in een willekeurige
driehoek de transversalen AP, BQ en CR vanaf de hoekpunten ergens naar
de tegenoverliggende zijden, en zorg ervoor dat die drie transversalen
door één punt gaan (als je er twee hebt gekozen ligt de derde dus vast)
Dan zegt de stelling van Ceva: |
|
|
|
|
|
|
Voor het bewijs heb
je niet veel meer nodig dan gelijkvormigheid in een zandloperfiguur.
Hieronder links is een lijn PQ evenwijdig aan AC door punt B getekend.
Rechts daarvan zie je dat je dan drie zandloperfiguren kunt vinden. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Onder die drie
zandloperfiguren staan steeds verhoudingen die gelijk zijn. Controleer
even of je het er mee eens bent....
Nou zit in beide zandlopers 1 en 2 de zijde BQ, en in de zandlopers 1 en
3 zit beiden zijde BP.
Daarom gaan we de verhoudingen daar onder die zandlopers anders
schrijven: |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
En daarmee is de
stelling van Ceva bewezen. |
Hiernaast staat
trouwens nog een (eenvoudiger) bewijs. |
|
|
|
|
|
Gevolgen.
Deze stelling maakt
een aantal bewijzen met andere lijnen in een driehoek een stuk
makkelijker. We zullen er een paar bekijken. Meestal zullen we stelling
andersom gebruiken: ALS de verhoudingen 1 opleveren DAN gaan de
drie lijnen door één punt.
Ik zal het voor de drie belangrijkste Cevianen aantonen, dat zijn de
zwaartelijnen, de bissectrices en de hoogtelijnen van een driehoek. |
|
|
|
1. zwaartelijnen. |
|
|
|
Zwaartelijnen lopen van een hoekpunt van een driehoek naar het midden
van de tegenoverliggende zijde, dus zijn al die drie verhoudingen
AZ/ZB = BX/XC = CY/YA
= 1. Dat geeft direct het product 1
· 1 · 1 = 1. Dus geldt de
stelling van Ceva, dus hebben we nu bewezen dat de drie zwaartelijnen
van een driehoek door één punt gaan. |
|
|
2. bissectrices. |
|
|
|
Om de stelling van
Ceva voor de bissectrices te kunnen gebruiken hebben we eerst een andere
stelling nodig. En dat is de volgende (bij de figuur hiernaast).
In een driehoek verdelen de bissectrices vanuit een hoek de
overliggende zijde in twee stukken waarvan de verhoudingen
gelijk zijn
aan de verhoudingen van de aanliggende zijden van die hoek. |
Voor de driehoek, hiernaast zou dat betekenen dat CD/BD
= AC/AB
|
|
Het bewijs van deze
stelling zie je het handigst door naar de oppervlaktes van de twee
driehoeken ABD en ACD te kijken. |
• |
Die hebben beiden de
rode hoogtelijn x vanuit hoek A. Dus is de verhouding van die
oppervlaktes gelijk aan de verhouding van de basissen: oppACD/oppABD
= CD/BD |
• |
Die hebben ook beiden
de blauwe hoogtelijnen h (en die zijn even groot omdat D op de
bissectrice ligt en dus gelijke afstanden tot AC en AB heeft). Dat geeft
de verhouding: oppACD/oppABD = AC/AB |
|
|
|
|
Omdat die
verhoudingen van de oppervlaktes gelijk moeten zijn geldt dan direct dat
CD/BD = AC/AB |
|
|
|
|
Als je alle drie de
bissectrices in de figuur hiernaast bekijkt, dan betekent deze stelling
dat CD/BD = AC/AB
en BF/FA = BC/AC
en AE/EC = AB/BC
vermenigvuldig deze drie met elkaar en je krijgt:
CD/BD • BF/FA• AE/EC
= AC/AB • BC/AC
• AB/BC = 1 (alles valt weg)
Daarmee geldt de stelling van Ceva, dus snijden de bissectrices elkaar
in één punt. |
|
|
|
|
|
3. hoogtelijnen. |
|
|
|
|
|
|
Zie de figuur
hiernaast (met de hoogtelijnen van de driehoek getekend) en kijk naar de
driehoeken ADC en BEC.
Die hebben beiden een rechte hoek, en ze hebben beiden hoek C, du zijn
die driehoeken gelijkvormig, en dus gelden de verhoudingen: CE/DC
= BE/AD.
Op precies dezelfde manier zie je met twee andere hoogtelijnen dat
AF/EA = CF/BE en ook
dat BD/FB = AD/CF.
Ceva proberen dan maar:
AF/FB • BD/DC • CE/EA
(herrangschikken) = CE/DC • AF/EA
• BD/FB
(verhoudingen gebruiken) = BE/AD • CF/BE
• AD/CF = 1 (alles valt weer weg)
Dus de stelling van Ceva klopt voor de hoogtelijnen, dus ze gaan door
één punt.
q.e.d. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
OPGAVEN |
|
|
|
|
|
1. |
Het punt van Gergonne. |
|
|
|
|
|
Teken in een driehoek ABC de
ingeschreven cirkel. Noem de raakpunten van de driehoek met de
cirkel P, Q en R zoals in de figuur hiernaast.. |
|
|
|
|
a. |
Toon aan dat AQ = AR en BR = BP en CP = CQ. |
|
|
|
|
b. |
Gebruik het resultaat van vraag a) om aan te
tonen dat de lijnen AP en BQ en CR door één punt G gaan. |
|
|
|
|
Dat punt G heet het "punt van
Gergonne". |
|
|
|
|
|
2. |
Het punt van
Lemoine |
|
|
|
|
|
|
Een simmediaan vanuit
een hoekpunt van een driehoek is de lijn die je krijgt als je de
zwaartelijn vanuit dat punt spiegelt in de bissectrice van dat
punt (zie hiernaast; de hoeken die s en z met b
maken zijn dus gelijk).
Er geldt dat de simmedianen van een driehoek elkaar snijden in
één punt; het punt van Lemoine. Dat
gaan we uiteraard bewijzen.
Dat gaan we doen via de oppervlakten van allerlei
driehoeken.
Als je AB als basis kiest krijg je de oppervlakte O = 0,5
• AB • hC
Als je BC als basis kiest krijg je de oppervlakte O
= 0,5 • BC • AC • sinC |
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Toon deze laatste formule aan. |
|
|
|
|
|
|
|
|
b. |
Toon aan dat in de figuur hierboven
geldt ∠ACSC =
∠BCM |
|
|
|
|
|
|
c. |
Schrijf de verhouding van de
oppervlaktes van de driehoeken ACSC en BCM op twee
manieren op. |
|
|
|
|
|
|
d. |
Schrijf de verhouding van de
oppervlaktes van de driehoeken ACM en BCSC op twee
manieren op. |
|
|
|
|
|
|
Uit de antwoorden op de vragen c. en
d. kun je concluderen dat moet gelden: |
|
|
|
|
|
|
|
|
e. |
Toon dit aan. |
|
|
|
|
|
|
|
|
f. |
Schrijf ook zulke
verhoudingen voor de andere hoekpunten van de driehoeken op, en
laat daarna zien dat uit deze drie verhoudingen eenvoudig volgt
dat de drie simmedianen van een driehoek door één punt gaan:
het punt van Lemoine. |
|
|
|
|
|
3. |
Stel dat je drie Cevianen AD,
BE en CF van een driehoek ABC hebt.
Als je de punten D, E en F dan spiegelt in de middens van de
zijden waarop ze liggen, dan krijg je drie nieuwe lijnen vanuit
A, B en C.
Toon aan dat deze drie nieuwe lijnen ook Cevianen zijn. |
|
|
|
|
|
4. |
Het punt van Nagel. |
|
|
|
|
|
|
De
uitcirkel van een driehoek kun je krijgen door de
zijden te verlengen en dan een cirkel te tekenen buiten de
driehoek die raakt aan één zijde en twee van die verlengde
zijden. Hiernaast zie je de uitcirkel van punt A.
Die uitcirkel raakt zijde BC in punt P.
Als je voor elk hoekpunt zo'n uitcirkel zou tekenen dan krijg je
de raakpunten P, Q en R.
Het blijkt dat AP en BQ en CR elkaar in één punt snijden. het
zogenaamde punt van Nagel.
Dat ga je nu bewijzen....... |
|
|
|
|
|
|
|
Eerst moet je bewijzen
dat punt P, vanaf A gerekend, precies halverwege de omtrek van
de driehoek ligt. Dat is te bewijzen met behulp van de volgende
stelling: |
|
|
|
|
|
|
Teken
vanuit een punt K buiten een cirkel twee raaklijnen aan de
cirkel. Die raken de cirkel in de punten R en S. Dan geldt KR =
KS. |
|
|
|
|
|
a. |
Toon deze stelling aan. |
|
|
|
|
In de eerste figuur
hierboven zou je deze stelling voor punt A, voor punt B en voor
punt C kunnen gebruiken. |
|
|
|
|
b. |
Toon daarmee aan dat P
inderdaad vanaf A halverwege de omtrek van de driehoek ligt. |
|
|
|
|
|
|
c. |
Noem de omtrek van de driehoek O,
en toon aan dat dan geldt: |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
d. |
Stel ook zulke
vergelijkingen op voor de uitcirkels van de andere twee
hoekpunten van de driehoek en laat daarna met de stelling van
Ceva zien dat de lijnen AP, BQ en CR inderdaad door één punt
gaan: het punt van Nagel. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
©
h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|