|
©
h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |
Bewegingen in het
vlak. |
|
|
|
|
|
|
Deze les bekijken we
punten die volgens bepaalde voorschriften door het vlak bewegen en gaan
we proberen de baan ervan te beschrijven. |
|
|
|
|
1. Bewegingen langs lijnen. |
|
|
|
|
Als het gaat om punten die
langs lijnen in het vlak bewegen is het vaak handig om als
l van de lijn de tijd t te nemen. Precies zoals ook
het geval was bij parametervoorstelling van krommen. Ook daar stelde de
parameter t de tijd voor. We hebben al eerder gezien dat zo'n
vectorvoorstelling eigenlijk ook een parameterkromme is.
Neem in de volgende voorbeelden steeds aan dat roosterhokjes afmetingen
van 1 cm bij 1 cm hebben.
|
Voorbeeld 1. |
|
Punt P beweegt met
snelheid 2 cm/sec langs de y-as omhoog , en punt
Q beweegt met
een snelheid van 3 cm/sec langs de x-as naar rechts. Op
t = 0 start punt P in het punt (0, 2) en punt Q in het punt (1,0).
M
is het midden van lijnstuk PQ.
Toon aan dat de punten M op een rechte lijn liggen en geef een
vectorvoorstelling van die lijn.
|
|
Voor de plaatsvectoren van de oorsprong naar P en Q als functie van de
tijd t kun je het volgende opstellen: |
|
|
|
M is het midden van
die twee, dus moet je het gemiddelde van de x- en de y-coördinaten
nemen: |
|
|
|
Daar is de gevraagde
lijn al. |
|
|
|
|
|
|
Kijk uit met schuine
lijnen! Om die snelheden dan in de goede verhouding te krijgen zou ik er
voor zorgen dat de richtingsvectoren van de gebruikte lijnen dezelfde
lengte hebben. |
|
|
|
|
Bijna voorbeeld 1 nog een keer. |
|
Punt P beweegt met
snelheid 2 cm/sec verticaal omhoog, en punt Q beweegt met een snelheid
van 4 cm/sec langs de lijn y = x naar rechtsboven
. Op t = 0 start punt P in het punt (2, 4) en punt Q in de
oorsprong. M is het midden van lijnstuk PQ.
Toon aan dat de punten M op een rechte lijn liggen en geef een
vectorvoorstelling van die lijn. |
|
|
|
Die heeft lengte
√2, en dat moet lengte 4 worden, dus
moet je vermenigvuldigen met 4/√2
= 2√2. Dat geeft de volgende
plaatsvectoren: |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Voorbeeld
2.
Punt P begint op t
= 0 langs de y-as omhoog te bewegen met snelheid 3 cm/sec, met
als beginpunt (0,2)
A is het vaste punt (4,0)
Q is een punt rechts van P waarvoor geldt dat PQ loodrecht op
AP staat
en waarvoor PQ = 1/4AP.
Onderzoek de baan van de punten Q. |
|
|
|
Op tijdstip t
geldt: |
|
|
Denk erom dat je even
controleert dat deze normaalvector inderdaad een punt rechts van P
oplevert, dus dat je hem niet per ongeluk de verkeerde kant op hebt
genomen. Hier zie je dat direct doordat de y gelijk is aan 1 en
dat is positief. |
|
|
De punten Q liggen op
de lijn met deze vectorvoorstelling (dat is trouwens de lijn y
= 4x + 1, ga dat zelf maar na). |
|
Het midden M is weer
het gemiddelde van de x-coördinaten en de y-coördinaten: |
|
|
|
|
|
2. Bewegingen met cirkels. |
|
|
|
|
Voor een punt dat om een cirkel
beweegt geldt (t is weer de tijd): |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Daarin is het middelpunt M
= (xM, yM) en de straal r.
Het punt begint rechts van M en heeft een omlooptijd van T
= 2p/a
Natuurlijk kun je aan zo'n ronddraaiend punt best andere punten
vastmaken..... |
|
|
|
|
Voorbeeld 3.
Punt P draait rond met 2p
rad/sec om een cirkel met M = (2, 3) en straal 5. Op t
= 0 bevindt P zich rechts van M.
P is weer het middelpunt van een kleinere cirkel met
straal 2, die rond P draait met 0,4p
rad/sec.
Beschrijf de beweging van een punt Q op de rand
van P dat op t = 0 rechts van P is. |
|
|
|
|
|
|
|
|
Voorbeeld 4. |
|
Punt P draait rond met 2p
rad/sec om een cirkel met M = (2, 3 en straal 5. Op t
= 0 bevindt P zich rechts van M.
Vector PQ krijg je door OP over 90°
met de klok mee te draaien en vervolgens half zo lang te
maken.
Beschrijf de beweging van punt Q |
|
|
Zoals je hiernaast ziet wordt het een soort ellips. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
OPGAVEN |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
1. |
De punten P en Q beginnen beiden op t = 0
vanuit de oorsprong te bewegen.
Punt P beweegt met een snelheid van 4 cm/sec
langs de lijn y = 3/4x
naar rechts.
Punt Q beweegt met een snelheid van 3 cm/sec
langs de lijn y = -7/24x
omlaag.
Geef een formule voor de afstand PQ op tijdstip t.
|
|
|
|
|
|
|
|
2. |
P is het vaste punt (4,
0).
Q is een punt dat op t = 0 begint in (0, 1) en dat
met een snelheid van 2 cm/sec naar boven over
de y-as beweegt (de roosterhokjes zijn 1 cm).
R
is een punt met positieve y-coördinaat, zodat QP en
PR loodrecht op elkaar staan en waarvoor bovendien geldt
PR = 2PQ.
Toon aan dat de punten R op een rechte lijn liggen, en geef een
vectorvoorstelling van die lijn. |
|
|
|
|
|
|
|
|
3. |
Punt P beweegt vanaf
t = 0 met een snelheid van 2 cm/sec
over de lijn y =10 - x vanaf punt (0,
10) richting (10, 0).
Punt Q beweegt vanaf t = 0 met een snelheid van 1 cm/sec
vanaf punt (6, 10) recht omlaag over de lijn x = 6
M is het midden van lijnstuk PQ.
Beschrijf de baan van M. |
|
|
|
|
|
|
|
|
4. |
c
is de cirkel met middelpunt M = (4, 2) en straal r = 2.
Punt P volgt een baan langs deze cirkel c met omlooptijd
2π,
en begint op t = 0 rechts van M.
Punt Q is het vaste punt (0, 6).
PRQ is een
gelijkbenige rechthoekige driehoek met schuine zijde PQ
Zie de figuur hiernaast. |
|
|
|
|
|
|
|
Er geldt: |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Toon dat aan, en
geef een formule voor de oppervlakte van PQR als
functie van t. Schrijf je antwoord zo eenvoudig
mogelijk. |
|
|
|
|
|
|
|
|
b. |
Geef een parametervoorstelling voor de baan van R en leg
duidelijk uit hoe die baan eruit ziet. |
|
|
|
|
|
|
|
5. |
Punt P beweegt
tegen de klok in over een cirkel met middelpunt (2,0) en straal
2
Punt Q beweegt tegen de klok in over een cirkel met middelpunt (0,6)
en straal 6
Beide punten hebben dezelfde omlooptijd, en beginnen op t
= 0 rechts van het middelpunt. Zie de figuur. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
R is het
hoekpunt van een vierkant met zijde PQ, zoals in de
figuur.
Stel een parametervoorstelling op voor punt R. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
©
h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |