1. | Van een tennisspeler is bekend dat 58% van zijn eerste services in is, en 80% van zijn tweede services. | ||||||
a. | Bereken de kans dat bij 30 servicebeurten 10 keer de eerste service in is. | ||||||
|
|||||||
b. | Bereken de kans dat hij in 50 servicebeurten precies 8 dubbele fouten slaat. | ||||||
|
|||||||
2. | Je moet een toets van 30 vierkeuze-vragen maken, maar je hebt helemaal niet geleerd dus moet elk antwoord volledig gokken. Hoe groot is dan de kans dat je precies 12 vragen goed beantwoordt? | ||||||
|
|||||||
3. | Uit gegevens van het CBS
(Centraal Bureau voor de Statistiek) blijkt dat de kans dat een
30-jarige in Nederland nog 65 jaar of ouder wordt is gelijk aan
0,782. Hoe groot is dan de kans dat van de 40 dertigjarigen die we bekijken er precies 10 vóór hun 65ste zullen sterven? |
||||||
|
|||||||
4. | Een verstrooide professor heeft
twee luciferdoosjes met elk 60 lucifers. Hij stopt er eentje in zijn
linkerjaszak en eentje in zijn rechterjaszak. Elke keer als hij een
lucifer nodig heeft om zijn pijp aan te steken pakt hij willekeurig
uit een jaszak een doosje en haalt er een lucifer uit, en stopt het
doosje weer terug.
Op een gegeven moment haalt hij een doosje uit zijn rechterjaszak en merkt dat er geen lucifers meer inzitten (hij moet het toen hij laatste lucifer pakte verstrooid weer teruggedaan hebben). Als hij daarna het andere doosje bekijkt blijkt dat daar nog 10 lucifers inzitten. Hoe groot is vooraf de kans dat dit zou gebeuren? |
||||||
|
|||||||
5. | Als ik wil inloggen bij mijn
provider op internet, dan lukt dat niet altijd. Het blijkt dat het in 96% van de gevallen lukt, en dus in 4% niet. |
||||||
a. | Op een avond probeer ik in te loggen. Bereken de kans dat het pas de vijfde keer lukt. | ||||||
|
|||||||
b. | Bereken de kans dat het van de 80 keer inloggen precies 72 keer lukt. | ||||||
|
|||||||
6. | Je kent ze wel; die mensen die in winkelstraten zogenaamd gratis kranten staan uit te delen. Maar als je er eentje wilt aannemen blijkt dat je ook nog een enquête moet invullen. Het blijkt dat 85% van de winkelende mensen zo'n krant wel wil aannemen, maar dat daarvan slechts 12% bereid is de enquête in te vullen. | ||||||
a. | Hoe groot is de kans dat er van de 80 winkelende mensen precies 60 een krant willen aannemen? | ||||||
|
|||||||
b. | Hoeveel winkelende mensen zal een medewerker gemiddeld moeten aanspreken om 250 enquêtes te krijgen ingevuld? | ||||||
|
|||||||
c. | Hoe groot is de kans dat van 30 winkelende mensen er 25 de krant willen aannemen waarvan er 3 willen meedoen aan de enquête? | ||||||
|
|||||||
7. | Om te kijken of een
automobilist dronken is liet de politie hem of haar vroeger vaak over
een rechte lijn lopen. Een automobiliste is zó dronken dat zij telkens willekeurig een stap vooruit of achteruit neemt. De kans op beiden is 50%. Neem voor het gemak aan dat zij wel op een rechte lijn blijft en dat alle stappen vreemd genoeg even groot zijn. Hoe groot is de kans dat zij na 10 stappen weer op haar beginpunt staat? |
||||||
|
|||||||
8. | Net als ik deze opgave wil intoetsen stoot ik per ongeluk een bakje
punaises om. Mopperend begin ik ze van de vloer te rapen. Maar dan valt me
iets op: Punaises kunnen op twee manieren op de grond vallen: |
||||||
|
|||||||
Ik tel tijdens het oprapen
hoeveel er op welke manier zijn gevallen, en dat levert me uiteindelijk
op dat ik nu weet dat de kans dat een punaise met de punt omhoog komt te
liggen 30% is, en met de punt naar beneden 70%. Dat brengt me op een leuk idee: ik ga een alternatieve dobbelsteen maken waar je 0 tm 8 mee kunt gooien. Dat doe ik door acht punaises in een plastic doosje te doen en dat dicht te plakken. Als ik er dan mee rammel en het op tafel zet, kan ik tellen hoeveel punten er omhoog steken. Dat is het aantal "ogen" dat ik gegooid heb! Grappig niet? Een dobbelsteen waar je 0 t.m. 8 mee kunt gooien! En de kans op elk aantal is niet gelijk! Hoe groot is de kans om met deze dobbelsteen een even aantal te gooien? |
|||||||
|
|||||||
9. | examenvraagstuk VWO, 1984. | ||||||
Men speelt een spel
met een pion in een speelveld dat voorzien is van een rechthoekig
assenstelsel Oxy (zie figuur). Het spel bestaat uit een reeks
zetten van de pion in het speelveld. Elke zet van de pion wordt bepaald door de uitkomst van een worp met een zuivere dobbelsteen. Bij de uitkomst "één of twee ogen" wordt de pion vanuit zijn plaats in het speelveld één eenheid in de positieve x-richting verzet. Bij de uitkomst "drie of meer ogen" wordt de pion vanuit zijn plaats in het speelveld één eenheid in de positieve y-richting verzet. Bij het begin van het spel staat de pion in (0,0) Tijdens het spel beweegt de pion zich dus van roosterpunt naar roosterpunt. |
|||||||
a. | In welke roosterpunten kan de pion zich -
vanuit de beginstand - na precies drie zetten bevinden? Bereken bij elk van die punten de kans dat de pion dat punt bereikt. |
||||||
b. | Bereken in vier decimalen nauwkeurig de kans dat de pion - vanuit de beginstand - via het punt (5,2) het punt (7,9) bereikt. | ||||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |
|||||||