| 
			
				|  |  |  
				| Capture-Recapture | © 
				h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |  | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      | Stel je bent lid van 
		een club sportvissers die een grote vijver tot zijn beschikking heeft.  
		In verband met het eventueel wel of niet uitzetten van nieuwe vissen wil 
		het bestuur graag weten hoeveel vissen er eigenlijk in de vijver zitten. Maar daar heeft men een probleem:  hoe kom je daar achter?
 Je kunt moeilijk alle vissen gaan vangen. Maar een aantal tellen dat 
		helpt niet, want je weet dan natuurlijk niet hoeveel er niet zijn 
		gevangen....
 De voorzitter weet dat jij goed in wiskunde bent en vraagt jou om raad.
 Alle ogen zijn op jou gericht......
 
 Hoe pak je dat aan?
 
 | 
    
      | 't Is heel eenvoudig, 
		maar je moet er maar opkomen. Het gaat zo: 
 •  Vang eerst een aantal vissen.
 •  Geef al die vissen een merkje en laat ze weer los.
 •  Wacht een poosje.
 •  Vang dan wéér een aantal vissen.
 •  Tel hoeveel procent daarvan een merkje heeft.
 Dan kun je nu een 
		goede schatting maken van het totaal aantal vissen in de vijver. Als je 
		lang genoeg hebt gewacht zullen de gemerkte vissen zich gelijk verdeeld 
		hebben onder alle vissen in de vijver.  | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      | Maar dat betekent dat 
		de verhouding tussen het aantal gemerkte vissen en het totaal aantal 
		vissen in jouw tweede vangst gelijk is aan de verhouding  van 
		gemerkte vissen en het totaal aantal vissen in de hele vijver. 
 Daarmee kun je het totaal aantal vissen in de vijver schatten. Deze 
		methode heet capture-recapture.
 
 Getallenvoorbeeldje:
 De eerste keer vang je 120 vissen die je allemaal merkt.
 De tweede keer vang je 180 vissen waarvan er 15 een merk hebben.
 Dat betekent dat 15 van de 180 gelijk is aan 120 van het totaal: 
		15/180 = 120/N
 Daaruit volgt dat N = 1440.
 Je geniet van de bewonderende blikken van 
		alle sportvissers. Het zal niet lang meer duren voordat ze jou erelid 
		hebben gemaakt, denk ik! | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      | Aannames. | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      | Deze methode werkt 
		onder een aantal aannames, namelijk: | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      | • | Er verdwijnen 
		tussentijds geen vissen uit de vijver.  Dat betekent dat de vijver 
		afgesloten moet zijn, en bovendien dat er niet teveel vissen intussen 
		zijn gestorven. | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      | • | De kans om gevangen 
		te worden is even groot voor gemerkte als voor niet-gemerkte vissen. Het 
		moet bijvoorbeeld niet zo zijn dat je alleen "sukkels" hebt gevangen de 
		eerste keer, want die laten zich uiteraard ook de tweede keer sneller 
		weer vangen. Of juist andersom: de vissen die de eerste keer zijn gevangen hebben 
		daarvan geleerd ("dat zal mij niet wéér overkomen") en worden daarna 
		juist minder snel gevangen.
 | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      | • | De gemerkte vissen 
		zijn na de wachtperiode gelijkmatig over de hele vissenpopulatie 
		verdeeld. | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      | • | De merkjes gaan niet 
		verloren. | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      | Maar goed, ook al is niet altijd helemaal aan al deze 
		voorwaarden voldaan, dan nog heb je met deze methode een aardige 
		schatting van het totaal aantal vissen. | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      | Removal. | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      | Er is 
		nog een tweede manier om het aantal vissen te bepalen, en dat is de 
		volgende. Organiseer een aantal dagen achter elkaar een viswedstrijd met elke keer 
		dezelfde vissers, en met elke keer dezelfde tijdsduur. Laat de gevangen 
		vissen zolang in een apart bassin.
 
 Dan zul je merken dat het aantal vissen op achtereenvolgende dagen 
		steeds minder wordt (omdat de vijver langzaam leeg wordt gevist). Zoals 
		de figuur hiernaast.
 |  | 
    
      | Stel dat 
		de eerste keer 120 vissen worden gevangen en de tweede keer 110. |  | 
    
      | Als je 
		ervan uit gaat dat het aantal vissen dat gevangen wordt evenredig is met 
		het totaal aantal vissen (dus dat elke keer hetzelfde percentage van de 
		aanwezige vissen wordt gevangen) dan kun je nu het totaal aantal N 
		berekenen, Immers  "120 van de N"  is gelijk aan "110 van de (N - 120)"
 Ofwel  120/N = 110/(N-120) 
		en dat geeft N = 1440.
 | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      | Door 
		maar twee metingen te gebruiken is deze methode natuurlijk nogal 
		onnauwkeurig. De tweede keer 2 vissen meer vangen zou in dit voorbeeld 
		al een schatting van 1800 geven in plaats van 1440, en dat scheelt 
		nogal. Maar door meerdere dagen vissen te vangen kun je zo meerdere schattingen 
		voor N krijgen en je zou daar het gemiddelde van kunnen nemen. Dat is al 
		een betrouwbaardere waarde.
 
 (Het kan wiskundig nóg verantwoorder, maar daarvoor moet 
		je wat weten van differentiaalvergelijkingen en regressie. Als dat zo is 
		zou je de verdieping hiernaast kunnen lezen)
 | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      | OPGAVEN | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      | 
			
				| 1. | Ik ga een onderzoek naar het spieken bij
        herkansingen van schoolexamens. Daarvoor heb ik een slim plannetje
        bedacht. Ik vraag 12 leerlingen die niet van plan waren te gaan
        herkansen om tóch te doen alsof. Ze gaan als het ware ‘undercover’
        herkansen, maar ze krijgen van mij de opdracht om te gaan spieken
        tijdens die herkansing. In totaal gaan er maar liefst 180 leerlingen
        herkansen.Het blijkt dat er tijdens de gehele herkansing 15 leerlingen op spieken
        worden betrapt, en daarbij zijn 5 van mijn under-cover leerlingen.
 
				Maak aan de hand van deze gegevens een schatting van het totaal 
				aantal leerlingen dat spiekt. |  
				|  |  |  |  |  |  |  
				|  |  |  
				| 2. | Een boswachter wil graag een schatting maken van 
				het aantal konijnen in zijn bos. Hij zet daarom een aantal vallen uit.
 De eerste dag vangt hij  68 konijnen die hij allemaal een 
				oorringetje geeft en weer loslaat.
 Een week later zet hij weer een dag vallen uit. Deze keer vangt 
				hij  112 konijnen waarvan er  8 een ringetje hebben
 Maak een schatting voor het aantal konijnen in het bos.
 |  
				|  |  |  |  |  |  |  
				|  |  |  
				| 3. | Van insecteneitjes in de grond komt elke dag een 
				vast percentage uit. De aantallen insecten die uit de grond kwamen waren een aantal 
				achtereenvolgende dagen gelijk aan  192, 176, 163 en 150.
 Maak een schatting voor het totaal aantal insecten dat zal 
				uitkomen.
 |  
				|  |  |  |  |  |  |  
				|  |  |  |  |  |  |  
				| 4. | In een grote vaas zitten 50 witte knikkers en 
				een aantal zwarte knikkers. Ik haal er willekeurig 80 knikkers uit, en daarvan zijn er 12 
				wit.
 Maak een schatting van het aantal knikkers in de vaas.
 |  
				|  |  |  |  |  |  |  
				|  |  |  |  |  |  |  
				| 5. | De eerste keer dat ik mijn schepnet door de 
				vijver haal zitten er 34 kikkervisjes is. Ik doe die visjes in een emmer.
 Als ik een poosje later dat nog een keer doe, op precies 
				dezelfde manier, zitten er  28 kikkervisjes in het net
 Schat het aantal kikkervisjes dat nu nog in de vijver zit.
 |  
				|  |  |  |  |  |  |  
				|  |  |  |  |  |  |  
				|  |  |  |  |  |  |  | 
    
      | © 
				h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      |  |  |  |  |